2 november: Cultural Centrum

Het Cultural Centrum geeft een overzicht van de cultuur en levenswijzen van de aboriginals en legt uit hoe het park bestuurd wordt. Terwijl aboriginals jarenlang als tweederangsburgers werden behandeld hebben ze in 1985 eindelijk de gronden teruggekregen die oorspronkelijk van hen waren en doet men pogingen om de cultuur te bewaren en uit te leggen aan de bezoekers. Hoewel ik dit alles zeer lovenswaardig vind, vraag ik mij af of dit geen vijgen na Pasen zijn. Heel interessant die oeroude initiatierites en ceremonies, maar we moeten daar eerlijk in zijn: de huidige generatie aboriginals loopt niet meer in een lendendoek rond en gaat niet meer op jacht met de speer. De symboliek van de muurschilderingen wordt herbruikt in de kunstwerken van de huidige generatie, maar dan nog.

Veel van de aboriginal cultuur hing samen met het harde leven in de woestijn: het bestaan als nomade, het zoeken naar water, de jacht op dieren, de kennis van eetbare planten. Het landschap is heilig voor de aboriginals en de verhalen over de tijd van de voorvaderen (dreamtime) worden slechts verteld aan leden van de stam. Kan zulk een mondelinge traditie bewaard blijven in onze huidige maatschappij? Niet-ingewijden krijgen maar stukjes en beetjes te horen van de verhalen. Zelfs de aboriginals zelf worden maar geleidelijk aan ingewijd in de geheimen van deze traditie. Er is geen schriftelijke neerslag van de traditionele vertellingen.

Ik stel me de vraag of pakweg een jonge tiener-aboriginal er nog veel boodschap aan heeft om “the old ways” aan te leren. Zou zo’n jonge kerel niet liever gebruik maken van al het moderne comfort van deze maatschappij? Luistert hij niet liever naar zijn favoriete muziek op zijn fonkelnieuwe ipod? Heeft hij er nog boodschap aan om te leren hoe je de sporen van dieren herkent en dat je nooit in water mag springen om de poel met drinkwater niet te verontreinigen? Wil zo iemand niet liever iets maken van zijn leven in plaats van vast te blijven hangen aan tradities die voor een deel achterhaald zijn. Traditie versus evolutie. Ik vind het een moeilijk vraagstuk. Misschien is mijn zienswijze ook helemaal verkeerd en ingegeven door de Westerse bril waardoor ik kijk. Misschien zijn er wel voldoende aboriginals die willen blijven verder leven op de oude manier. Ik kan alleen maar zeggen dat de aboriginals die ik tot nu toe gezien hebben vaak een uitgebluste en gelaten indruk gaven.

2 november: Uluru

Opgestaan met de hoop op beter weer. Het zag er ‘s ochtends nog stevig bewolkt uit en nu en dan viel er een druppeltje. Gelukkig goot het niet meer zoals de dag voordien. We beseften dat we de climb waarschijnlijk op onze buik konden schrijven. De top van Ayers Rock zouden we niet bereiken. Jammer, maar goed, veiligheid eerst. Al had ik soms de indruk dat men nogal snel de klim verbood met de veiligheid van de toeristen als excuus.

Uluru en Kata Tjuta Nationale park werden in 1985 in eigendom overgedragen aan de aboriginals op voorwaarde dat de Australische staat voor 99 jaar het domein in erfpacht zou krijgen. Momenteel wordt het park bestuurd door zes aboriginals en vijf blanken. Uluru is een heilige plek voor de aboriginals en, alhoewel ze de beklimming niet verbieden, hebben ze liever niet dat toeristen zich eraan wagen. In de brochures staat dat ze niet willen dat iemand verongelukt op hun heilige berg. Naar mijn gevoel, zullen ze daarom de veiligheidsrichtlijnen steeds verstrengen tot het beklimmen eerder uitzondering dan regel wordt.

Als alternatief voor de beklimming besloten we eerst de rondleiding onder begeleiding van een ranger te doen en daarna de basewalk, een stevige wandeling van een tiental kilometer rond de rots. Op weg naar de rots gaven we twee Duitse meisjes een lift. Zij wilden net als wij de basewalk doen, maar hadden geen wagen om op eigen krachten bij het startpunt te geraken. De Duitse meisjes waren net afgestudeerd aan de middelbare school en hadden nu een sabbatjaar ingelast. Een jaartje om de wereld rond te trekken. Als dat niet mooi is. Australië was hun eerste stop en daarna zouden ze nog Hawaï en California aandoen. Ik had bijna aan ze gevraagd of ze geen extra reisgezel wilden. 😉

Onze ranger was een geval apart: superzenuwachtig en bijna niet te verstaan doordat hij zo stil praatte. Het was een jonge kerel die vertelde dat hij hier nog maar drie maanden was. Hij had geen geluk met onze groep, want niemand had vragen en de reactie op zijn verhalen was eerder flauwtjes. Ik had met hem te doen en heb dan zelf maar enkele vragen gesteld. Hij vertelde ons wat over de bijzondere flora van de plek, wees struiken aan waar eetbare dadels aan groeiden, toonde een boom waarvan de aboriginals de bast gebruikten om gereedschappen mee te maken en vestigde onze aandacht op het bizongras dat geïmporteerd werd uit Zuid-Afrika en in de Australische woestijn een ideale bodem gevonden had. Elk jaar komen vrijwilligers met de hand gras uittrekken om het de wildgroei van het bizongras binnen de perken te houden. Er zijn toffere manier om je vakantie te besteden…

De ranger vertelde ons enkele legenden van de aboriginals en toonde ons de symbolen die je kon herkennen in de kriskras over elkaar gezette rotstekeningen. Sommige grotten die heel veel tekeningen bevatten, deden dienst als school voor de aboriginal jongens. Aan de hand van illustraties en verhalen werd hen uitgelegd volgens welke richtlijnen ze moesten leven. De tekeningen gebruiken een heel eigen beeldtaal die ook nu nog terug te vinden is in de kunst van de aboriginals.

Na de rondleiding begonnen we aan de basewalk. Stel je een breed verhard pad van een tiental meter voor op supervlak terrein waar gemakkelijk een auto op kan rijden, dat is het pad dat we volgden. De wandeling was een fluitje van een cent en je kon Ayers Rock langs alle kanten bewonderen. De rots ziet er van dichtbij anders uit dan ik had verwacht. Ik dacht dat de rots een grote massieve blok steen zou zijn, maar het zandsteen van de rots zit vol met gaten, spleten en vreemd gevormde grotten. Heel bijzonder. Je ziet ook duidelijk aan de zwarte verkleuringen van de rots waar het water naar beneden komt. Aan de voet van de rots zijn er twee kleine poelen die bijna altijd water bevatten (al had de ene poel voor de regenbui heel lang droog gestaan) en waar we het lustige gekwaak van kikkers konden horen.

Ik moet toegeven dat de wandeling het laatste half uur wel wat saai begon te worden. Rots, rots en nog eens rots. Het spannendste wat er gebeurde was een vervelend steentje in onze sandalen. We hadden het op den duur wel gehad.

Na de wandeling namen we een middagpauze in het cultural centrum van de aboriginals.

1 november: Aankomst in Ayers Rock (Uluru)

Het is bijna niet te geloven: toen we aankwamen in het Uluru-Kata Tjuta National Park, regende het pijpenstelen. Daar bevonden we ons dan midden in de woestijn,: het goot en ik had het ijskoud. Het weer zorgde er alvast voor dat we geen heimwee naar België konden krijgen. We reden rechtstreeks naar het visitor centre om wat brochures en informatie over het park op te halen. Jammer genoeg bleek het visitor centre vanaf 16.30u gesloten en stonden wij exact om 16.37u voor gesloten deuren. Gelukkig was er een alternatief (commercieel) centrum waar je terecht kon om rondritten en vluchten te boeken. De meneer aan de onthaalbalie beschikte over een prachtige snor en een onverstaanbaar soort Engels. Tussen het gemompel door slaagden we erin enkele woorden te ontcijferen: “You’re very lucky. You’ll see waterfalls at Uluru.” En: “The climb is closed since two weeks.” Achteraf hoorden we dat de besnorde heer in kwestie een Duitser was. (Niet dat ik hier iets mee wil zeggen. ;-))

Wij lieten ons echter niet ontmoedigen door een beetje regen en reden richting Ayers Rock (Uluru), een 348m hoge, eeuwenoude monoliet. Werkelijk een indrukwekkend schouwspel, zelfs in de regen. Rond de monoliet is een weg aangelegd met verschillende stopplaatsen (for sunrise and sunset viewing) en zijn er enkele wandelingen uitgestippeld. Wij reden rond de rots en stopten aan de Mala walk, een korte wandeling toegankelijk voor rolstoelpatiënten. Ideaal om in de regen te doen.

De heer met de snor had gelijk. We zagen het water in stroompjes langs Uluru naar beneden komen en hier en daar zagen we een watervalletje. Hoeveel toeristen kunnen zeggen dat ze Ayers Rock in de regen gezien hebben? We zagen ook tekeningen van de aboriginals in enkele grotten, maar doordat de tekeningen over mekaar geplaatst waren, viel het moeilijk te ontcijferen wat ze voorstelden. Die hards als we zijn, besloten we te blijven voor de zonsondergang. Ik kan jullie verzekeren: een zonsondergang in de regen is lang zo spectaculair niet als eentje waar de zon effectief zichtbaar is. We waren niet de enige die voor dit non-spektakel waren opgedoken, er stonden nog wat verkleumde mensen in de sunset viewing area. Maar druk kon je het niet noemen.

Teleurgesteld reden we terug naar het hotel om in te checken en onze hongerige magen te vullen. Het was ondertussen al 20.00u. Helaas was het restaurant “fully booked”. Daar stonden we dan met onze rammelende magen. Op naar het alternatief: de do-it-yourself barbecue. Het principe is simpel. Je wijst wat vlees aan dat er respectabel uitziet en haast je naar de grill waar het superheet is en je het genoegen kan ervaren je vlees zelf te bakken met kookgerei dat al door tientallen handen voor jou gegaan is. Daarna snel je naar de ongekoelde salad bar die zich net als de grill in openlucht bevindt en kies je wat groenten uit waarvan je vermoedt dat je geen diarree zal krijgen. De groentjes worden met plastieken schuifdeurtjes afgeschermd van de vliegen en andere insecten, maar hongerige voorgangers vergeten deze al eens te sluiten of laten de opscheplepels pardoes in de slaatjes vallen.

Mijn vriend en ik voelden ons niet echt op ons gemak bij het verorberen van ons stukje kip en (veel te taaie) kangoeroe. Bovendien werd onze maaltijd begeleid door een krasse knar die hits uit de jaren stilletjes bracht. De salade hebben we wijselijk tot een minimum beperkt. Het zag er echt niet hygiënisch uit. Gelukkig had ik een glaasje Killawarra schuimwijn bij de hand om mijn verdriet over de tweede niet zo geslaagde maaltijd op één dag te verdrinken.

Daarna was het al bedtijd. We waren zo uitgeput dat zelfs een bende feestvierende aussies in de bar onze slaap niet kon verstoren.

1 november: Kings Canyon Rim walk

Het is moeilijk te geloven, maar de wekker liep vandaag om zes uur ‘s ochtends af. En dit is nog moeilijker te geloven: mijn vriend en ik sprongen gezwind uit bed, kleedden ons snel aan, namen een stevig ontbijt tot ons in het restaurant en vertrokken naar Kings Canyon. Al de waarschuwingen gisteren hadden ons wat schrik aangejaagd. Daarom waren we speciaal een hoedje gaan kopen en hadden we vier liter water mee in onze rugzakken en voldoende zonnecrème om ons van top tot teen te kunnen insmeren.

Het wolkendek dat gisterenavond en -nacht voor fikse regenbuien gezorgd had, was echter nog steeds aanwezig. Alle zonnewerende middelen konden dus in de rugzak blijven. Het voordeel was wel dat het stukken minder warm was dan gisteren waardoor het zwaarste gedeelte van de tocht, de klim naar de rand van de canyon, in een mum van tijd achter de rug was. We genoten van het werkelijk spectaculaire uitzicht. Fantastisch gevoel om op eeuwenoude rotsformaties te staan en te genieten van de woeste pracht der natuur.

Minpunt: de canyon is erg populair. We waren ondanks het vroege uur niet de enige toeristen. Hielden ons gezelschap: een bus Engelse scholieren (hmm, ik heb nooit zulke schoolreisjes gemaakt in mijn tijd) en een groep Hollanders aangevuld met enkele eenzame Belgen. Toen was ik even blij dat mijn vriend en ik deze reis op ons eentje doen. Stel je voor dat we in een groep met kwetterende Hollandse dames terechtgekomen waren. 😉 De aanwezigheid van de groepen zorgde zo nu en dan voor lawaai dat toch wel stoorde in deze prachtige omgeving.

We bezochten de Tuin van Eden, een stukje natuur waar nog planten en dieren terug te vinden zijn van toen Australië een natter klimaat kende. Zeer mooi was ook de waterpoel in het diepste gedeelte van de canyon waar het vol met vogeltjes zat. Dat wil zeggen, vol met vogeltjes totdat een paar toeristen het nodig vonden om het stille water te verstoren. We beklommen wat trappen, genoten van verrassende en soms duizelingwekkende uitzichten, staken bruggetjes over kloven over en keken naar de restanten van wat eens een zee was. We zagen ook zeer grappige vogels met een grote rechtopstaande kuif die op minder dan een meter afstand van ons zaten. Ze poseerden zelfs mooi voor de foto. Heel leuk.

Na zo’n drieëneenhalf uur wandelen was de tocht achter de rug. En weer waren we net op tijd terug in de wagen voordat de regenbui losbarstte. Het lijkt erop dat we het natte Belgische weer naar Australië meegenomen hebben. Er is wel een omstandigheid die een regenbui hier veel aangenamer maakt dan thuis: nadat de eerste druppels gevallen zijn, begint alles overheerlijk naar eucalyptus te geuren.

‘s Middags aten we een snelle hap in de snackbar bij ons hotel en daarna begonnen we aan de lange rit naar Ayers Rock. De snelle hap (een wrap met kip) viel me trouwens heel erg tegen. Het smaakte me totaal niet. Ik heb dan ook de helft laten liggen. De eerste keer in Australië dat ik echt iets tegen mijn zin binnengewerkt heb.

31 oktober: De rit naar Kings Canyon

We begonnen de dag met een stevig English breakfast om voldoende krachten op te doen voor de komende verplaatsing. Na vergeefse pogingen ondernomen te hebben om wat teksten en foto’s te uploaden en mijn mails te checken, vertrokken we naar Kings Canyon. Een lange rit door het desolate Australische landschap. Hier en daar kruisten we de beroemde road trains, vrachtwagens met twee à drie aanhangwagens. De weg lag er verlaten bij en de reis verliep zeer vlot. We stopten in Erldunda voor een korte middagpauze met wat vers fruit en een waterijsje. Langs de wegen zagen we regelmatig platgereden kangoeroes. Van hun levende soortgenoten, geen spoor. Het landschap was indrukwekkend in al zijn weidsheid. We zetten even de radio aan, maar de muziek paste niet in het plaatje en al gauw heerste de stilte weer.

Na een rit van ongeveer vijf uur, kwamen we aan in het Kings Canyon Resort, een zeer groot complex met campings, hotelkamers, restaurants en picknickgelegenheden in the middle of nowhere. we hadden een zeer ruime kamer die zelfs uitgerust was met een ligbad. We lieten onze spullen achter en besloten de beroemde Kings Canyon eens van dichtbij te bekijken. Bij het vertrekpunt van de wandelpaden stonden uitgebreide waarschuwingen over de moeilijkheidsgraad van het traject met kledingsvoorschriften en richtlijnen over de hoeveelheid water die je moest meenemen. Ons oorspronkelijke plan was de lange wandeling te maken langs de rand van de canyon, maar omdat het ondertussen al bijna vier uur was en de wandeling tussen de drie à vier uur zou duren, besloten we voor de gemakkelijke “familievriendelijke” wandeling te gaan. Een wijze keuze, zo bleek achteraf, want we waren nog geen vijf minuten terug in onze wagen of het begon te gieten. U dacht dat het centrum van Australië een kurkdroog woestijngebied was? Think again, wij hebben hier al meer regen gehad dan in Sydney.

De wandeling zelf was zeer mooi en helemaal niet zwaar. Op geregelde tijdstippen stonden er borden met uitleg over de geologische rotsformaties en de planten- en diersoorten die in deze bijzondere omgeving floreerden. De hoog oprijzende wanden van de canyon deden ons verlangen naar meer. We besloten de volgende dag vroeg uit de veren te zijn om de lange wandeling over de rand van de canyon te maken.

Terug in het hotel luisterden we naar het getik van de regen op het dak. Blijkbaar was het twaalf maanden geleden dat het nog eens in deze contreien geregend had. De plaatselijke bewoners (bestaande uit mensen die in het Kings Canyon Resort werkten) konden hun geluk dan ook niet op. Mijn vriend en ik gunden ze hun plezier, maar hadden eerlijk gezegd toch op iets mooier weer gehoopt. We lieten het echter niet aan ons hart komen. We reserveerden een tafeltje in het Carmichael’s restaurant om acht uur, namen een uitgebreide douche, maakten wat tijd voor mekaar en voila: het was al dinnertime.

We wisten niet zo goed wat we van het restaurant te verwachten hadden, maar dat bleek enorm goed mee te vallen. Het werkte met een buffetformule: je betaalt een vaste prijs en verder plunder je het buffet naar believen. Ik genoot van de Australische mosselen (veel groter dan die in België) die koud geserveerd werden met een soort confituurachtig zoet sausje. Klinkt vreemd, maar het was erg lekker. Ook lekker: de barramundifilet en het zeer malse lamsvlees. Kon me helemaal niet bekoren: het gerookte emoevlees: veel te zout en te taai.

Na het eten kropen we snel in bed, want de wekker zou de volgende dag op een onmenselijk vroeg uur aflopen. We kropen elk in een apart bed wel te verstaan. De kamer was namelijk uitgerust met twee twijfelaars en naar het schijnt neem ik ‘s nachts alle lakens in beslag en draai ik te veel rond en wordt mijn vriendje altijd wakker als ik naar het toilet ga. Pfft… Het is te merken dat we al bijna tien jaar samen zijn. 😉

30 oktober: Hitte in Alice Springs

Ons laatste ontbijt in de Food Court in Sydney. We aten gevulde pannenkoekjes en kochten onze laatste smoothie. Waarschijnlijk zouden we het in Alice Springs met minder moeten stellen. Daarna was het een beetje stressen om op tijd op het vliegveld te geraken voor onze vlucht naar Alice Springs. De shuttle die ons kwam ophalen, was wat aan de late kant en de timing was erg krap. Een beetje te krap voor twee controlefreaks. Op de luchthaven aangekomen, bleek al dat gestress verloren energie te zijn, want het vliegtuig had vertraging.

Op het vliegtuig zaten we naast een meisje dat naar Alice Springs vloog voor een job interview. Iets wat ons, Belgen, nogal bijzonder in de oren klonk. Ik heb een poging gedaan om in mijn beste Engels de politieke situatie in België uit te leggen, maar aan haar gezicht te zien heeft ze er niet veel van begrepen. Australia is een gigantisch land met een zeer uiteenlopende mix aan mensen. In China Town in Sydney is de voertaal bijvoorbeeld Chinees en het is opvallend dat ons Engels vaak beter is dan dat van de ingeweken Australiërs. Ik denk dat het Belgische gehakketak Australiërs een beetje absurd in de oren klinkt.

Na de landing begon ons grootste avontuur tot nu toe: links rijden op de Australische wegen. Omdat mijn vriend niet al te veel vertrouwen heeft in mijn rijkunsten, stelde hij voor het stuur te nemen. Ik ben de navigator. Al valt er hier in het centrum van het land niet zoveel te navigeren. Het aantal wegen is erg beperkt en de signalisatie is zeer goed. Na wat rondjes gedraaid te hebben op de parking van het vliegveld en een paar keren in de gordels gehangen te hebben omdat de remmen zo gevoelig afgestemd stonden, voelde mijn vriend zich klaar om aan het grote werk te beginnen: op naar Alice Springs.

Zonder ongelukken bereikten we ons hotel. We moesten even wennen aan de hitte, maar het was draaglijk. We dumpten onze valiezen op de kamer en trokken op verkenning in Alice Springs. Ik moet toegeven dat de schok na Sydney niet groter had kunnen zijn. Onze eerste indruk van Alice Springs was dan ook niet zo positief. We vonden het stadje lelijk. Het was duidelijk dat we hier in het land van de aboriginals waren. Misschien is het mijn verbeelding, maar als ik naar hen kijk, vind ik dat ze een zeker tristesse uitstralen. Ze lopen wat krom, zien er dof en gelaten uit. Hoe zou je zelf zijn als je land in beslag genomen werd door blanken, je eeuwenoude tradities verdwijnen, je stamgenoten gedecimeerd werden door ingevoerde ziektes en je voor een deel gereduceerd wordt tot toeristische attractie. Kenmerkend vond ik een klein gebouwtje in het stadscentrum: Aboriginal Employment Strategy stond er in grote letters op. Voor de deur zaten en lagen aboriginals, niks te doen.

Mijn vriend en ik besloten een wandeling te maken naar het telegraph station, de ontstaansreden van Alice Springs. Onze eerste stop was Anzac Hill, een kleine heuvel die ons een prachtig uitzicht bood op de omgeving. We konden ons al wat meer verzoenen met Alice Springs. Daarna trokken we de wildernis in. Nuja, wat heet wildernis, we bleven mooi op het afgebakende pad. Nog geen kwartier later zag ik mijn eerste kangoeroe in het wild. Kangoeroes hebben weinig schrik van mensen, want hij (of zij) bleef mooi poseren voor de foto. Hoe verder we wegwandelden van Alice Springs, hoe mooier de natuur werd en hoe meer dieren we zagen: kangoeroes in alle soorten en maten, een soort parkieten met een roze borst, roofvogels, we zagen zelfs dingo’s.

Het telegraph station was een beetje een teleurstelling. Het gebouw was duidelijk een reconstructie en we waren te laat om het nog te kunnen bezoeken. We bleven niet lang ter plaatse, want de avond begon te vallen en we hadden toch nog een wandeling van een veertigtal minuten voor de boeg. Ik had niet veel zin in het pikkedonker in de outback in Australia rond te lopen. Bovendien zagen we in de verte bliksemflitsen en kwam het onheilspellende gerommel van de donder steeds dichterbij. We verhoogden ons tempo en legden de weg naar Alice Springs in zo’n dertig minuten af. Ons tempo lag helaas net niet hoog genoeg om op tijd terug te zijn. Tijdens de laatste honderd meter werden we ingehaald door een fikse regenbui. De dikke druppels voelden ijskoud aan op mijn vel en binnen de kortste keren had ik kippenvel. Niet bepaald het weer dat we verwacht hadden. We spoedden ons naar het dichtsbijzijnde restaurant, waar de airco zo hard stond dat ik het nog kouder kreeg. Enfin, mijn curry met vis en scampi was lekker en het watermeloensap smaakte naar meer.

Totaal uitgeput sleepten we ons daarna terug naar het hotel. Van het Australische nachtleven hebben we nog niet veel gezien. 😉

29 oktober: Regen in Sydney

Toen we ‘s ochtends de gordijnen van onze hotelkamer op het negende verdiep opentrokken, wisten we meteen dat we onze plannen voor de dag moesten wijzigen. We wilden in de voormiddag de zoo bezoeken en in de namiddag een strandje of drie aandoen. De gietende regen maakte hier echter een kruis over. We namen onze gids erbij en zochten een alternatief. Dat alternatief vonden we in het maritiem museum. Een museum dat een echte aanrader bleek te zijn. We bezochten achtereenvolgens de HMS Vampire, één van de laatste gunships, een kopie van de Endeavour, het schip van de beroemde captain Cook en de James Craig, een oude bark die door liefhebbers volledig opgekalefaterd werd.

Wat mij aangenaam verraste aan dit bezoek, was het feit dat we door vrijwilligers rondgeleid werden op de schepen. Gepensioneerde heren die hun hart aan deze schepen verloren hadden. Terwijl ik moest slikken bij het zien van de britsen en de claustrofobische ruimtes in het oorlogsschip HMS Vampire, zei de vrijwilliger die zelf nog dienst had gedaan op een gelijkaardig schip: “I enjoyed every minute of it.” Al moet ik er wel bij vermelden dat hij nooit in oorlogstijd gediend had. De kopie van de Endeavour en de James Craig (allebei zeilschepen, maar nu uitgerust met een bijkomende dieselmotor) varen nog regelmatig uit. De kopie van de Endeavour is zelfs twee keer rond de wereld geweest. De crew tijdens zulke tochten bestaat voor het merendeel uit vrijwilligers die met plezier het zware werk in de want verrichten en zeeziek worden in hun hangmat van het rollen van het schip. Een avontuur dat me sinds ons walvisuitstapje niet echt meer kan bekoren.

Het museum zelf was ook de moeite, een prachtig gebouw met een mooie collectie, waar we een beetje te snel doorgewandeld zijn omdat de drie rondleidingen al zo lang geduurd hadden. Ik was voornamelijk onder de indruk van de architectuur van het museum. Zeer mooi en perfect in overeenstemming met de functie van het gebouw.

Na het museum was het hoog tijd om wat op krachten te komen met een warme kop Lindt chocolademelk en een gesmoltenlavacakeje met witte chocolade-ijs. Ruim voldoende om mijn chocoladeniveau voor de week op peil te houden. Het was absoluut heerlijk. Na deze aangename rustpauze besloten we het Queen Victoria Building te bezoeken. Een vriendelijke Duitser die met ons mee was naar de Blue Mountains, sprak zeer lovend over dit gebouw. Ik vond geen informatie over het QVB in mijn gids, maar het stond wel op het plannetje van Sydney. Het was ondertussen al laat in de namiddag, dus we wisten niet of het nog open zou zijn. Dat bleek mee te vallen. Het QVB is een gigantisch grote shoppingmall. Meerdere verdiepingen met prachtig smeedijzerwerk, mooie zeteltjes, glasramen en een gigantische kerstboom van meerdere verdiepingen hoog. Een gebouw dat terecht de naam van een koningin draagt. We slenterden wat rond en vergaapten onszelf aan de mooie etalages.

Plots viel ons oog op een winkel die valiezen en handtassen verkocht voor belachelijk lage prijzen. Op de heenvlucht naar Sydney was één van onze koffers beschadigd geraakt. De wielen hingen er half af en het zou beslist niet lang meer duren voordat de valies definitief door haar wielen zou zakken. Vervelend, vooral omdat we nog een paar binnenlandse vluchten voor de boeg hebben en zo’n zware valies dragen is ook niet alles. We maakten meteen van de gelegenheid gebruik om een nieuwe valies te kopen. Eentje met een steviger onderstel of althans een onderstel dat er steviger uitzag. Hopelijk gaat deze valies iets langer mee dan drie vliegreizen.

Onze laatste avond in Sydney brachten we samen met E, T en kleine M door in Darling Harbour. We aten Thais en dronken daarna nog iets in één van de cafés op de kade. Ik had ontzettend zin in een cocktail, maar helaas werden er enkel cocktails geserveerd op het eerste verdiep en daar mochten geen kinderen binnen. Australië hanteert een strikte regelgeving rond alcoholgebruik. Jammer, maar niets aan te doen. Ik begrijp dat zo’n café niet het risico wil lopen om zijn licentie kwijt te raken. Nochtans beloofde kleine M ons plechtig alleen maar chocomelk te drinken. Ik had tijdens die afscheidsdrankje een erg leuk gesprek met E over filosofie, religie en de sf-boeken die we vroeger lazen. Soms kan je zo’n gesprek hebben waarbij je het gevoel hebt volledig op dezelfde golflengte te zitten. Dit was er zo eentje.

En toen was het tijd voor het afscheid. We gaven een afscheidszoen, omhelsden elkaar voor een laatste keer en dat was het einde van de eerste etappe van onze reis. Goodbye Sydney. Morgen Alice Springs.

Interessante weetjes over Australia

– Australia voelt net als de rest van de wereld de gevolgen van de crisis op de financiële markten. Toch blijft de schade momenteel beperkt doordat ze heel veel grondstoffen uitvoeren naar China. Dit wil zeggen dat de Australische economie erg afhankelijk is van de Chinese.
– Het is lang geleden dat de Australische dollar nog zo laag gestaan heeft.
– De werkloosheid in Australia is nog nooit zo laag geweest.
– De Blue Mountains danken hun naam aan de blauwe waas die boven de bergen hangt. Deze waas wordt veroorzaakt door de weerkaatsing van het zonlicht op oliedruppeltjes uit de eucalyptusbomen.
– Kangaroo betekent in de taal van de Aboriginals: ik begrijp het niet, ik snap niet wat je bedoelt. De eerste settlers probeerden de naam van het exotische beest te achterhalen dat ze in Australië zagen rondhuppelen. Ze wezen naar het dier en vroegen wat de naam was. De aboriginals begrepen dit echter niet en zeiden: ik snap het niet. En zo kwam de kangoeroe aan zijn naam.
– Australia beleeft momenteel een periode van erge droogte. De huidige regelgeving bepaalt dat nieuwe woningen uitgerust moeten worden met een regenwatertank. Dat deze regelgeving geen dode letter blijft, hebben we met eigen ogen kunnen vaststellen op weg naar de Blue Mountains. De ene vrachtwagen na de andere, volgeladen met watertanks, kruisten ons terwijl ze onderweg waren naar Sydney. Het regenwater kan dan gebruikt worden om bvb toiletten door te spoelen of gazons te sproeien.
– Vuur is een essentieel onderdeel van de levenscyclus van planten in het Australische bushland. Veel planten openen hun zaaddozen pas op het moment dat ze in aanraking komen met vuur of rook. De zaden vallen dan op de grond en zorgen ervoor dat na de bosbrand er meteen nieuw leven ontstaat. Zonder vuur geen leven, met andere woorden. Australiërs hebben dan ook niet de ambitie om bosbranden te bestrijden, ze willen ze eerder “managen”. Er zijn strenge reglementen van kracht die het bouwen in gebieden gevoelig voor bosbranden aan banden leggen. Helaas zijn veel bestaande huizen gebouwd voordat deze reglementen van kracht werden. Deze huizen lopen dan ook continu gevaar in het droge seizoen. Een zwembad is in zo’n gebied geen luxe, maar wel een noodzakelijk waterreservoir om eventuele branden te bedwingen.

28 oktober: Blue Mountains

Eerlijk: Ik had me meer voorgesteld van dit uitstapje. Het hele gedoe was me veel te toeristisch. Wat natuurlijk belachelijk is om te zeggen, want mijn vriend en ik zijn ook toeristen en Australiërs zijn nu eenmaal zeer bedreven in het uitspelen van hun toeristische troeven. Het uitstapje bezorgde me helemaal een schoolreis gevoel. Het vroege opstaan, het wachten op de bus, de gids die via een microfoontje uitleg gaf over dingen die aan ons busraampje voorbijzoefden, het afspreken op bepaalde plaatsen, het stipt op tijd terug moeten zijn voor de bus,… Ik denk dat jullie je er wel iets bij kunnen voorstellen.

Ons uitstapje begon met een bezoek aan Featherdale zoo. We kregen exact anderhalf uur om het dierenpark te verkennen. Hoogtepunten waren het voeden en strelen van de kangoeroes en de foto-opportunity met de koala. Al had ik een dubbel gevoel bij dit bezoek. De dieren en vooral dan de vogels zaten duidelijk in veel te kleine kooien. En misschien vindt zo’n koala het helemaal niet leuk om aangeraakt te worden door mensen. De kangoeroes leken me wel in hun sas te zijn. Ze waren met velen en ze rukten het eten bijna uit onze handen. “Jij geeft mij eten? Ok, dan mag je mij aanraken.” Enfin, Gaia zou alleszins een serieuze kluif aan deze dierentuin hebben.

Toegegeven de Blue Mountains zijn werkelijk prachtig en het bloemendorpje Katoomba was schitterend in al zijn kleurenpracht. Het uitzicht vanaf Echo Point was indrukwekkend en the Three Sisters staan er nog steeds te wachten tot iemand hen weer hun menselijke gedaante teruggeeft. Dat uitzicht was meteen ook het hoogtepunt. Daarna gingen het de hypertoeristische route op. Een kabelbaan over de vallei, nog een tweede kabelbaan naar een ander punt in de vallei, een oerwoudwandeling op een plankenvloer met overal waarschuwingsborden opdat er toch maar niemand een voet verkeerd zou zetten. Het echte oerwoudgevoel was bij mij ver te zoeken. Maar kom, mijn vriend heeft een grappige foto van mij op een bronzen pony genomen, aandenken aan de mijnwerkers die vroeger steenkool uit deze heuvels haalden. Ter afsluiting van ons tripje mochten we plaatsnemen in een treintje dat langs een supersteile helling omhooggetrokken werd. Leuk, maar meer iets voor een pretpark.

Op de terugweg ruilden we de bus in voor de veerboot. Een veel aangenamere manier van reizen, want die luxueuze coaches die de brochure ons beloofde, bleken toch erg krap uitgevallen en onze gids is helemaal vergeten om ons de edele kunst van het boomerangwerpen aan te leren. Op de veerboot sloeg het weer plotseling helemaal om. Weg schitterende zon, welkom duistere wolken. De fleeces werden bovengehaald, want met de wolken stak er ook een venijnige wind op.

De veerboot legde aan op Circular Quay en wij begonnen aan onze traditionele avondlijke zoektocht naar een restaurant. We hadden ‘s ochtends al afgesproken dat we naar Darling Harbour zouden gaan, omdat er daar een zeer hoge concentraties aan restaurants vlak aan het water ligt. Ons oog viel op een restaurant waar ze een fijnproeversmenu serveerden. Waarschijnlijk duur naar Australische normen, maar ik denk dat je voor een gelijkaardig menu in België snel het dubbel betaalt. Even twijfelden we. Het was toch wel een beetje decadent. Maar hey, als eens mens nog niet eens decadent mag doen op vakantie, waar dan wel?

In sneltempo (dat schijnt standaard te zijn in Australische restaurants, nog nooit zo snel bediend geweest en de borden verdwijnen voor je neus nadat je de laatste hap genomen hebt) kregen we twee hapjes (oesters met viseieren en champagnesorbet en sint-jacobsvrucht), twee voorgerechtjes en twee hoofdgerechten geserveerd. Het was werkelijk subliem. Ik kan helemaal gelukkig worden van een lekkere maaltijd en een goed gas wijn. Het ascetisme is aan mij niet besteed.

Na het eten speelde zich het alomgekende scenario af: pijpen die uit waren en een snelle tocht naar het hotelbed.

27 oktober: Walvisspotten

Weer wakker gelegen tussen half vier en vijf. Gelukkig leek de ergste vermoeidheid weggewerkt en voelde ik me een pak beter dan gisteren. We trokken voor ons ontbijt weer naar de Food Court. Mijn vriend liet zich verleiden door sushirolletjes en ik at een wrap. Na het eten bestelden we een large smoothie, die groot genoeg bleek om dorst de wereld uit te helpen. Jullie mogen het opschrijven: ik ben een fan van food courts, vooral dan van degene die vlakbij ons hotel liggen.

Eerste stop van de dag: het Sydney Aquarium. Over het aquarium valt niet zo heel veel te vertellen. We zagen mensenetende, giftige, onschuldige, platte, ronde, langwerpige, gecamoufleerde, gestreepte en fluorescerenede visjes in alle maten. We leerden ook het verschil kennen tussen een freshie en een saltie (krokodil). Heel leuk en boeiend allemaal.

Daarna was het tijd voor de Whale cruise. E, T en M waren tot onze verbazing mooi op tijd op de afspraak. We waren toen ze aankwamen nog bezig aan ons broodje met gegrilde kip. Uit voorzorg voor de boottocht hadden mijn vriend en ik touristil ingenomen. Iets waar we achteraf gezien, beslist geen spijt van hadden.

De boot bracht ons buiten de baai van Sydney naar de open zee. Een zeer woelige open zee. Enfin, ik moet er geen tekeningetje bij maken: de kotszakjes werden bovengehaald. Mama T, zwanger van haar tweede kindje en dus touristilloos, was bij de slachtoffers. En uit solidariteit deed kleine M dan maar mee. Gelukkig bleef het bij M bij één kleine overgeefbeurt en viel ze daarna in slaap.

Boven op het dek zochten mijn vriend en ik naarstig naar walvissen. En ja, al gauw zagen we de eerste waterstraal naar boven schieten, gevolgd door een stukje rug en een staart. Walvissen zijn indrukwekkende beesten, maar helaas zeer moeilijk te fotograferen. Ik denk dat ik meer foto’s van de zee heb dan van stukjes walvis.

De terugreis naar de haven verliep nog woeliger. Er stond een stevige wind en de golven waren hoog. Ons bootje werd heen en weer geslingerd. Ik voelde de misselijkheid opgekomen, maar gelukkig bleef het daarbij. Geen kotszakje nodig gehad. Danku touristil. Al moet ik zeggen dat ik behoorlijk opgelucht was de vuurtoren die de ingang van de haven van Sydney markeert, op te merken. Oef, kalmer water. Respect voor alle mensen die hun boterham op zee verdienen.

Toen we weer vaste grond onder onze voeten hadden, ging de tocht via de speeltuin (na aandringen van kleine M) naar China Town. E en T kenden er een goeie Chinees en dat bleek niet gelogen te zijn. Zeer lekker eten voor een fijne prijs. Al kregen we allemaal andere schotels dan we besteld hadden, lekker was het wel. En dan maar gokken wat de ingrediënten van een bepaalde schotel zouden zijn. Nog nooit zo’n malse eend gegeten.

Na het eten spraken we af voor woensdag. Want morgen moeten we supervroeg opstaan voor een dagje Blue Mountains. Ik heb er zin in!