Vroeg opgestaan, want we moesten een half uur voor het vertrek van de ferry (om 9u) in Stykkishólmur zijn. De overtocht naar Brjánslækur in de Westfjorden duurde 3 uur en het weer was opnieuw afschuwelijk slecht. Je zag gewoon niks omdat de ganse omgeving opgeslokt werd door laaghangende wolken. Gelukkig was er (weliswaar tegen betaling) wifi aan boord waar ik dan ook dankbaar gebruik van maakte.
Na de overtocht stopten we bij Flókalundur om te tanken en te lunchen. Na enkele IJslandse etablissementen bezocht te hebben, kan ik jullie meedelen dat hamburgers en pizza zowat het favoriete voedsel van de IJslander zijn. Gelukkig stonden er ook enkele slaatjes op de kaart. Mijn vriend bestelde uiteraard een hamburger, terwijl ik ging voor een slaatje met zalm en garnalen. Mijn slaatje was eerder een triestige bedoening, maar kom, ik had ermee gegeten.
Ik moet toegeven dat ik na het middagmaal even een serieuze dip had. Het ongetwijfeld schitterende landschap bleef voor ons verborgen achter grijze grauwe wolken die tot op de grond kwamen. Ze zeggen wel dat elk weertype voor de fotograaf zijn charme heeft, maar de grijsheid was voor mij niet bepaald inspirerend. Blijkbaar is zonnig en droog weer (mag gerust koud zijn, zo lang het maar niet regent) toch belangrijker voor mijn welbevinden dan ik zelf dacht. Ofwel voelde ik me gewoon niet optimaal omdat we zo vroeg moesten opstaan en speelde het tekort aan slaap mij parten.
Ergens onderweg in het grijze en grauwe landschap kon ik de drang der natuur niet langer meer negeren. Wat doet een mens die dringend zijn blaas moet ledigen in een landschap waar in de verste verte geen boom te bespeuren valt: op zoek gaan naar iets anders om achter weg te duiken. En zo plaste ik dus achter de historisch eerste ijzeren boot van IJsland, die nu in het landschap lag weg te roesten, terwijl mijn vriend op de uitkijk stond om me te waarschuwen voor de komst van eventuele andere toeristen.
Beetje bij beetje trokken de wolken weg en krikten de mooie uitzichten mijn humeur weer op. Vooral de prachtige roodbruine stranden van Rauðasandur en de haarspeldbochten met indrukwekkende uitzichten op Patreksfjördur maakten indruk.
We reden tot aan het meest westelijke puntje van Europa: Látrabjarg. Látrabjarg is een 440 meter hoge, 14 kilometer lange klif die bewoond wordt door zeevogels allerhande. We klommen een klein stukje naar boven om de vogelrotsen te bewonderen en wie kwam ons daar tegemoet gewandeld? Een puffin aka papegaaiduiker! Het beestje was helemaal niet schuw en wilde duidelijk graag op de foto, want het kwam tot bijna een meter afstand van mijn lens. Zeer geslaagde foto! Het lawaai van de vogels en de stank van guano maakten van dit bezoek een onvergetelijke ervaring.
Door het slechte weer en het rondrijden op onverharde wegen was de auto ondertussen met een dikke laag roodbruine modder bedekt. De nummerplaat was zelfs niet meer leesbaar. Gelukkig waren we niet het enige voertuig dat zo rondreed. Dat moet je in België niet proberen.
Dineren deden we in hotel Breidavik, het meest westelijk gelegen hotel van Europa. Het menu was beperkt: we hadden de keuze tussen kabeljauw en lamsvlees, met als voorgerecht aspergesoep. Naar goede gewoonte ging ik voor de vis en mijn vriend voor het vlees. Alles was met zorg bereid en het smaakte ons enorm.
We logeerden (o originaliteit) in hotel Látrabjarg, alwaar we een zeer ruime en aangename kamer mét uitzicht kregen toegewezen. Het was ondertussen tot mijn grote vreugde even gestopt met regenen, dus profiteerden we van de gelegenheid om ‘s avonds laat nog een korte strandwandeling te maken. De gezonde buitenlucht is goed voor de nachtrust, want ik lag in minder dan drie tellen in slaap.