Niet zo goed geslapen, een paar keer wakker geworden van het geroffel van de regen op de golfplaten van het hotel. Een vreemd lawaai dat moeilijk buiten te sluiten viel.
We stonden op met afschuwelijk gruwelijk rotweer. Zo mogelijk de allerslechtste dag van onze reis tot nu toe. We zagen helemaal niks meer en het regende niet alleen er stond ook een rotwind die de regen keihard in je gezicht blies. We probeerden ons niet te laten ontmoedigen en vertrokken na het ontbijt toch maar naar het Skaftafell Visitor Center gelegen op zo’n 40 km van ons hotel. Onderweg zagen we het weer verslechten en verbeteren. We hoopten op een klein mirakel in Skaftafell en ja, we hadden geluk, bij aankomst daar was het frisjes, maar droog.
We vatten de wandeling naar de Svartifoss waterval aan en, wie had dat durven hopen, we zagen zelfs een zwak straaltje zon. Het was een beetje klimmen en we kregen het er onverwacht warm van. Het was drummen bij de Svartifoss: veel gegadigden om een foto te maken van de mooie waterval omgeven door basaltzuilen. We genoten echt van de wandeling. Zeker het tweede stuk dat niet zo goed stond aangeduid, was erg de moeite. Doordat het zo slecht stond aangeduid, namen de meeste toeristen een andere route en hadden wij het pad voor ons alleen. Alle tijd dus om een andere, maar even mooie waterval op het gemak te fotograferen.
We hoopten dat de weersvoorspellingen er radicaal naast zaten en het min of meer droge weer ons zou volgen tot Jökulsarlón. Helaas, onze wandeling zat er net op of de eerste druppels begonnen al te vallen. We duimden dat het slechts een buitje zou zijn en gingen ondertussen op zoek naar een middagmaal. We kwamen terecht in een truckerscafé dat duidelijk populair was bij de georganiseerde busreizen, want er stond een gigantische rij aan te schuiven aan de toog (én aan het toilet). Dit café was dan ook het enige restaurant in de wijde omtrek dat iets min of meer deftigs aanbood, dus veel andere opties waren er niet.
Ik hield het bij een groentensoepje en mijn vriend bestelde de vleessoep. Als dessert kochten we een potje skyr. Jammer dat skyr in België nergens te verkrijgen valt (geef een seintje in de commentaren mocht dit toch het geval zijn), zal mijn dagelijks fix skyr echt missen wanneer we opnieuw thuis zijn.
In het winkeltje van het truckerscafé sloegen we meteen ook onze voorraad kaartjes in. Een pak goedkoper dan de prijzen die we op ander plekken gezien hadden. Natuurlijk was de jongen aan de kassa te lui om de kaartjes na te tellen, nochtans hadden we ze mooi in stapeltjes van tien gerangschikt. Hij geloofde ons zo wel. Spijtig genoeg verkochten ze er geen postzegels. Ik vroeg aan de jonge kassabediende of er misschien ergens een postkantoor in de buurt was. Zijn antwoord was kort, maar krachtig: “No”. Haha, dat zal mij leren gesloten vragen te stellen!
Hoewel het ondertussen pijpenstelen regende, wilden we het er toch op wagen en reden we helemaal terug naar Jökulsarlón voor een tweede poging om met het ambifievoertuig het gletsjermeer op te gaan. Een maat voor niks, zo bleek, want hoe dichter we het meer naderden, hoe slechter het weer werd. Ter plekke aangekomen kon je met moeite de dichtstbijzijnde ijsschotsen ontwaren, verder was alles gehuld in een dikke ondoordringbare mist. Bovendien regende het en was het ijskoud. Het leek ons echt zonde van het geld om in zulke omstandigheden het meer op te gaan.
Teleurgesteld keerden we dan maar terug naar het hotel. We waren nog maar een paar honderd meter vertrokken of we zagen een zielige backpacker staan liften. Die arme man konden we onmogelijk in de gietende regen laten staan. We stopten en vroegen waarheen hij moest. Naar Skaftafell, was het antwoord. Geen probleem, daar passeerden we toch, we zouden hem daar met veel plezier afzetten.
De kranige zestiger (naar ik schat) was helemaal alleen op reis in IJsland. Hij vertelde dat hij in de winter bij een skilift in Oostenrijk werkte en dat zijn hobby wandelen was. Wandelen langs de ringweg in de gietende regen was echter niet ideaal. Van zodra hij doorhad dat we iets of wat Duits konden, schakelde onze lifter over op zijn moedertaal. Ik kon hem vrij goed volgen, maar moest toch vaak zoeken naar de juiste woorden in het Duits. Misschien toch maar eens werk maken van dat oude voornemen om onze derde landstaal beter onder de knie te krijgen… We zetten onze Oostenrijker af bij Skaftafell en ik moest me inhouden om hem niet Grüß Gott achterna te roepen.
We draaiden net terug de ringweg op toen we een ander koppel zagen liften. Ook in de gietende regen. Omdat het er toch niet naar uitzag dat we vandaag nog iets anders zouden doen dan in de auto zitten, stopten we opnieuw. Deze lifters waren een koppel muzikanten uit Berlijn en Keulen die gewoon zo snel mogelijk naar het Westen wilden, want hun vakantie zat er bijna op en ze moesten hun vliegtuig halen in Reykjavik. We zeiden dat we hen enkel konden meenemen tot aan ons hotel zo’n 40 km verderop, maar dat was prima voor hen.
Tijdens de rit bleek dat ze op hetzelfde moment in Húsavík waren als wij. Omdat ze beide muzikant waren, leek het hen wel leuk om het festival mee te pikken, maar net als wij waren ze teleurgesteld. Onderweg groeide bij mijn vriend en mezelf het besef dat we hen beter niet gewoon bij ons hotel afzetten. Ons hotel lag echt in the middle of nowhere. Er was nergens een plek om te schuilen en wie weet hoe lang ze daar op een lift zouden moeten wachten. We hadden toch geen plannen meer voor de rest van de dag, dus reden we verder tot het tankstation van Kirkjubæjarklaustur. Er zijn veel truckers die graag lifters meenemen, dus daar was de kans op een lift veel groter. We namen afscheid en legden de laatste afstand naar ons hotel af met een blij gevoel omdat we toch drie mensen van de regen gered hadden.
En zo eindigde de dag voor ons al om zes uur, veel vroeger dan we gewoon zijn op vakantie. We genoten nog van het lekkere buffet in ons hotel, met een glaasje wijn om de teleurstelling van deze half gemiste dag weg te spoelen.