Vrijdag 15 april: Nikko

Mja, die futons, echt goed heb ik er toch niet op geslapen. Al zal het feit dat ik midden in de nacht hoestend wakker werd daar ook wel voor iets tussen gezeten hebben. Vanuit België een verkoudheid meegenomen die enkel verslechtert in plaats van verbetert. Ik was nog geen dag van de antibiotica af of het was alweer prijs. En die jetlag gecombineerd met weinig slaap en vermoeiende dagen doet daar natuurlijk geen goed aan.

We moesten de ontbijtzaal in de Turtle Inn enkel delen met een Britse toeriste die duidelijk liever op haarzelf was. Ik denk echt dat we ongeveer de enige gasten in gans het hotel waren. We kregen een overvloedig ontbijt met veel fruit, een gekookt eitje en warme broodjes. Meer dan genoeg om er weer even tegen te kunnen.

Vanaf ons hotel wandelden we naar de Shinkyo heilige brug. Op de foto leek dit een idyllisch brugje midden in het groen, maar in realiteit lag er een drukke weg vlak langs die door de fotografen natuurlijk slim uit beeld gehouden werd. We lieten onze bagage opnieuw achter in de lockers en bezochten het Taiyuin-byo Shrine. Het was er erg rustig, zodat we op ons gemak al het magnifieke houtsnijwerk konden bewonderen.

Na al die cultuur, was het tijd voor een beetje natuur. Dankzij de duidelijke instructies van het lieve meisje in Tokyo vonden we zonder problemen de juiste bushalte en zaten we al gauw op de bus richting het Chuzenji meer en de Kegon waterval. Onderweg naar boven zagen we enkele apen. Deze beestjes voelen zich blijkbaar goed thuis in dit gebied, want we zagen borden waarop aangegeven stond dat het verboden was de apen te voeren en in de souvenirshops werd je om de oren geslagen door apenprullaria allerhande. Uiteraard lieten we ons verleiden tot de aankoop van een aapje voor het petekind van mijn vriend. 😉

Boven in de bergen bij het meer en de waterval had het vorige week nog gesneeuwd. Getuige daarvan waren de hopen moddersneeuw die her en der langzaam lagen weg te smelten. Ongelooflijk, want tijdens ons bezoekje scheen er een aangenaam zonnetje, al kon ik mijn fleece nog goed gebruiken.

Op weg naar de waterval, zagen we een heel bijzonder beest: een kamoshika, een soort berggeit die enkel en alleen in Japan voorkomt. Het diertje scheen zich bijzonder op zijn gemak te voelen in onze nabijheid en keek even nieuwsgierig naar ons als wij naar hem.

De Kegon waterval was spectaculair zoals we dat van elke zichzelf respecterende waterval mogen verwachten. Na fotootjes vanuit elk mogelijk perspectief genomen te hebben, gingen we op zoek naar iets eetbaars. De grote parking bij de watervallen was zo goed als leeg en de toeristische winkeltjes tjokvol souvenirs boden een uitgestorven aanblik. We voelden ons even de laatste overgebleven mensen op deze planeet.

Ook de hoofdstraat bij het meer was desolaat. We stapten op goed geluk een beetje een groezelig restaurant binnen waar we de enige klanten waren. Even twijfelden we aan onze keuze, maar na wat wachten kregen we een werkelijk voortreffelijk middagmaal voorgeschoteld dat onze hongerige magen voor enkele uren het zwijgen zou opleggen.

Het Chuzenji meer was heel mooi en veel meer valt daar niet over te zeggen. We waren vooral onder de indruk van de leegte en de stilte in het bergdorp. Terwijl alle accomodatie die we rondom ons zagen, uitschreeuwde dat het hier normaalgezien wemelde van de toeristen. Ok, het was maar een goede veertien graden, maar de zon maakte dat een wandeling naast het meer best aangenaam was. Ik hoop van harte voor de mensen van deze streek dat de toeristenstroom snel weer op gang komt.

Op de heenrit met de bus had ik gezien dat er een kabelbaan was. Op ons kaartje stond deze ook aangeduid en we begaven ons naar het punt waarop we dachten in de kabines te kunnen instappen. Daar was inderdaad een ticketoffice, dus kochten we snel een ticketje. Dat dit ticketje ons geen toegang tot een kabelbaan zou verschaffen, hadden we pas door toen we de liftdeuren zagen opengaan.

De lift bracht ons zo’n negentig meter naar beneden. Via een tunnel in de rotsen uitgehouwen die me verdacht veel aan Niagara Falls deed denken, kwamen we op een platform uit dat ons een nóg beter uitzicht op de Kegon waterval bood. Half zuchtend werden de fototoestellen weer bovengehaald om plaatjes te schieten. 😉

Daarna vonden we het welletjes. De uitgestorvenheid was een beetje deprimerend. De bus bracht ons via een steile, kronkelende eenrichtingsweg terug naar het centrum van Nikko. We keken onderweg uit of we nog meer apen zagen, maar ditmaal hadden we geen geluk.

Nadat we onze spullen uit de lockers gehaald hadden, moesten we vaststellen dat we de laatste World Heritage Bus gemist hadden en vingen we de weg naar het station dan maar te voet aan. Gelukkig hadden we ruim de tijd om onze trein van 18.08 naar Tokyo te halen. We waren zelfs te vroeg aan het station. Tijdens het wachten smulden we van lekkere Nikko Chocolate Mochi.

De terugrit duurde meer dan drie uur, waardoor we rammelend van de honger in ons hotel aankwamen, waar onze koffers gelukkig nog steeds op ons stonden te wachten. We vroegen aan de baliebediende waar we terecht konden voor een snelle hap, want in Tokyo sluiten veel restaurants vroeg. Hij verwees ons door naar een restaurant genaamd Denny’s alwaar we het slechtste eten van de ganse reis voorgeschoteld kregen. Tip: vertrouw nooit Japanse restaurants met een Amerikaanse naam. Je krijgt er vieze opgewarmde kost die de maag vult, maar ook niet meer dan dat.

Donderdag 14 april: Nikko

Al om zeven uur uit de veren om op tijd aan onze Nikko-tweedaagse te kunnen beginnen. Na het traditionele ontbijt met onigiri en misosoup lieten we, nadat we dit vriendelijk gevraagd hadden, onze koffers achter in het hotel en vertrokken we met enkele rugzakken richting Nikko. Kennissen van ons die al in Japan geweest zijn, hadden ons gezegd dat Nikko beslist een hoogtepunt zou zijn. We waren dus benieuwd. Ik had online een klein B&B hotelletje gevonden waar we één nacht zouden blijven.

In Asakusa station kochten we een World Heritage Pass die ons met de trein naar Nikko en terug zou brengen en waarmee we ter plekke de tempels konden bezoeken en het openbaar vervoer gebruiken. Het meisje dat ons de pas verkocht, zei in sneltempo haar lesje in het Engels op. Die trein om dat uur, die bus, die tempels, daar de waterval, enzovoort. Het kostte me de nodige concentratie om haar verhaal volledig te kunnen volgen. Gelukkig maakte ze aantekeningen op onze reisdocumenten en de bijhorende plannetjes.

De treinrit verliep, zoals we dat ondertussen gewoon zijn, vlekkeloos en buitengewoon stipt (ik onthoud mij van flauwe NMBS-grapjes). Onderweg zagen we veel kersenbloesems en rijstvelden. Toen we in de buurt van Nikko kwamen, werd het landschap opeens heel bergachtig. Een overgang die vrij abrupt verliep.

Bij aankomst in Nikko namen we de World Heritage Bus en trokken meteen daarna naar de plaats waar we in ruil voor een strookje van onze World Heritage Pass onze toegangsticketjes voor de verschillende tempels zouden krijgen. We moesten wel even in een winkeltje informeren waar deze plek zich bevond. Het was duidelijk dat deze vraag vaker gesteld werd, want de enkel Japans sprekende winkeldame had in haar winkel een geplastificeerd papier liggen met daarop de instructies om de juiste weg te vinden. Een duidelijke wegwijzer zou hier al een hele hulp geweest zijn.

Het was ongeveer middag, maar de eerste tempel lag vlakbij en we konden onze nieuwsgierigheid niet bedwingen. Van buitenaf zag de Rinno-ji tempel eruit als een gigantische witte loods. Deze constructie was rond de tempel geplaatst om haar grondig te restaureren. Geschatte einddatum van de restauratie: 2021. Maar eerlijk, het is geen zicht, zo’n lelijk gedrocht in een prachtige en idyllische omgeving als Nikko. De Rinno-ji tempel is de oudste van allemaal en werd in 766 gevestigd door Shodo Shonin. Het interessantste aan deze tempel zijn de drie grote vergulde Boeddhabeelden. Maar ik moet eerlijk zijn, als eerste tempel was dit een beetje een anticlimax.

Omdat ik door een kennis gewaarschuwd was dat de eetgelegenheden in Nikko ‘s avonds erg schaars waren, leek het een goed idee om ‘s middags alvast deftig te eten. Veel keuze was er niet: in de buurt van de tempels waren er welgeteld één restaurant en één snackbar. De mevrouw van de snackbar stond op straat en wilde ons, we hadden niet anders verwacht, van tekst en uitleg voorzien over de tempels en de beste manier om ze te bezoeken. Ze wees naar onze rugzak die met twee laptops, toiletzak en kledij inderdaad begon door te wegen en vroeg “heavy?” Bleken er lockers vlak om de hoek te zijn. Handig!

Door haar vriendelijkheid en behulpzaamheid voelden we ons een beetje verplicht om ook bij haar iets te eten. We namen met z’n drieën de Yuba Lunch. Yuba is een proteïnerijk voedsel dat gemaakt wordt door sojamelk te koken en het vel dat zich bovenaan vormt af te romen en te drogen. Nikko Yuba was een belangrijke vorm van proteïne voor de Yamabushi bergmonniken, die geen vlees mochten eten.

Onze maaltijd bestond uit Nama-Yuba (versgemaakte yuba wordt gegeten met sojasaus en wasaki), Makiage-Yube no Nituke (om dit gerecht te maken, wordt yuba gefrituurd in olie en gekookt in zoete sojasaus, Yuba no Gamaae (yuba met dressing van gemalen sesamzaadjes) en osuimono (gedroogde yuba in Japanse bouillon). De yuba lunch was heel bijzonder en best wel lekker, maar niet iets wat ik elke dag zou kunnen eten, dit in tegenstelling tot noedels of sushi.

Na deze versterkende lunch bezochten we het Tosho-gu Shrine dat vlakbij lag. Twee jaar lang werkten zo’n 15.000 handwerklieden uit gans Japan aan dit bouwwerk ter ere van de grootvader van bouwheer Tokygawa Iemitsu. Woorden schieten tekort om de pracht en praal van dit heiligdom te omschrijven. Elke vrije plek, zelfs van de stallen, is opgevuld met schitterend gedetailleerd beeldhouwwerk in magnifieke kleuren. Het bekendste beeld van deze tempel is het houtsnijwerk met de drie wijze aapjes (horen, zien en zwijgen). Volgens mij kan je dagen rondlopen in deze tempel en steeds nieuwe details ontdekken. Onze ogen zogen gulzig al dat moois op dat we (tevergeefs) probeerden te vangen in foto’s. Zoiets moet je nu eenmaal met je eigen ogen zien.

Heel bijzonder was ook de kamer met de plafondschildering van een draak. Niet dat plafondschilderingen van draken zo bijzonder zijn in Japan, maar als je op een bepaalde plaats ging staan en in je handen klapte, echode het geluid onder het dak zo dat het leek alsof de draak brulde.

We bleven rondhangen in het Tosho-gu shrine tot sluitingstijd (vier uur, jawel). Gelukkig bleek het Futara-san Shrine open tot vijf uur. De schoonheid van dit heiligdom was minder overweldigend dan die van het Tosho-gu Shrine. En maar goed ook, want ik weet niet of mijn zintuigen en hersenen dit allemaal op zo korte tijd konden verwerken.

Bij onze verkenningstocht langs de verschillende tempels viel op dat wij de enige Westerse toeristen waren en het aantal Japanse toeristen was ook op twee handen te tellen. Vermoedelijk te danken/wijten aan de kernramp in Fukishima. Het wegblijven van de toeristen maakte ons bezoek natuurlijk extra aangenaam. Geen massa’s toeristen die in de weg liepen, geen lange wachttijden, plaats zat om rustig foto’s te nemen. Maar voor de mensen die in Nikko in de toeristische sector werken, moet dit een drama zijn.

Nadat de laatste tempel gesloten was, haalden we onze rugzakken uit de lockers en trokken richting ons hotel: de Turtle Inn. Alleen al om de naam zou je hier willen overnachten. Het eerste gebouw waar we aankwamen, zag er nogal sjofel uit, maar we werden snel doorverwezen naar een ander gebouw, met betere uitgeruste kamers. Daar aangekomen, bleek dat we zowat de enige toeristen in het hotel waren. We hadden ervoor gekozen in een Japanese style room te overnachten, omdat we graag deze authentiek Japanse manier van slapen op futons en tatamimatten wilden meemaken.

De uitbater zei ons ook dat in de prijs van onze kamer gebruik van de onsen inbegrepen was. Dat moest je ons geen twee keer zeggen en wat later lagen we te weken in het hete water, maar niet voordat we ons op voorhand eerst grondig gewassen hadden. Japanners vinden de Westerse gewoonte om in je eigen vuil in bad te liggen weken erg vies. Je reinigt je voordat je de weldoende warmte van de onsen ondergaat. Het deed alleszins deugd.

Benieuwd hoe de nacht op de (toch wel harde) futons zou meevallen.

Woensdag 13 april: Kamakura

Vandaag stond er een uitstapje naar Kamakura op het programma. Kamakura is een stadje aan de zee met beboste heuvels en meer tempels en gebedsplaatsen dan je op één hand kan tellen. Van 1185 tot 1333 was Kamakura de hoofdstad van Japan, vandaar de hoge concentratie aan heiligdommen. Het kopen van de treintickets verliep vrij vlot en na een treinrit van iets meer dan een uur kwamen we aan in Kamakura.

De bus bracht ons naar de bekendste bezienswaardigheid in Kamakura: de Daibutsu, de Grote Boeddha. Het bronzen beeld van de Amida Boeddha is 13,5 meter hoog en overleefde tsunami’s, branden, aardbevingen en tyfoons. Om te verzekeren dat het beeld toekomstige natuurrampen ook zal overleven, werden er in de basis schokdempers aangebracht. De Daibutsu was indrukwekkend door zijn grootte en we konden even een blik in de binnenkant werpen, maar veel meer was er ter plekke niet te zien. Ik probeerde een softijsje uit dat je in Kamakura op elke hoek van de straat kon krijgen, maar veel soeps vond ik het niet.

Volgende stop: Hase-dera tempel. Wat een contrast met de sobere omgeving van de Daibutsu: een weelderige tuin, prachtige gebouwen en een magnifiek uitzicht op de baai van Kamakura. In de lucht zweefden roofvogels (kites) die je vooral niet mocht voederen, omdat ze met hun klauwen gemeen konden uithalen. We beklommen de vele trappen van het domein en genoten van het wisselende uitzicht op de zee.

Indrukwekkend vond ik de oude klok daterend uit 1264 en de godheid Jizo, de beschermer der kinderen, die omringd werd door een legertje beeldjes die de zielen van omgekomen en te vroeg geboren kinderen moesten voorstellen. De beeldjes worden soms van een rood of wit mutsje en een vestje voorzien door ouders die een kind verloren hebben. Alleen jammer dat het niet mogelijk was om aan de sutra’s te draaien, omdat ze tijdelijk buiten gebruik waren.

Hét pronkstuk was echter het beeld van de 11-koppige Kannon, bosatsu van mededogen. De vele verschillende hoofden illustreren het feit dat deze godheid een luisterend oor heeft voor elk mens, hoe verschillend ook. Het beeld werd volgens de legende in 721 gehouwen uit een gigantische boom die in twee stukken werd gezaagd. Uit beide stukken werden boeddhabeelden gehakt. Het ene kwam in een tempel vlakbij Nara terecht, het tweede werd in zee geworpen in de hoop dat het opnieuw zou verschijnen om de mensen te redden. Vijftien jaar later in 736 spoelde het beeld, lichtgevende stralen uitzendend, aan in Kamakura. De Hase-dera tempel werd gebouwd om het beeld te eren.

We nuttigden ons middagmaal bij de Hase-dera tempel in een restaurant met uitzicht op de zee. Daar maakten we ook voor het eerst kennis met het systeem van maaltijdticketjes. Je stopt geld in een automaat, kiest welk gerecht je wil en neemt vervolgens het ticketje dat uit de automaat komt. Je neemt je ticketje mee aan tafel. De bediening komt aan tafel om water te brengen (gratis) en scheurt de ticketjes doormidden om je bestelling aan de kok mee te delen. Een efficiënt en tijdbesparend systeem, want de bediening weet dat je je keuze al op voorhand gemaakt hebt als je aan tafel zit en hoeft ook niet meer met wisselgeld en visakaarten bezig te zijn.

Na het middagmaal wandelden we langs de hoofdstraat van Kamakura naar het strand. Net als de vorige plaatsen die we in Kamakura bezochten, was de straat zo goed als uitgestorven, terwijl je duidelijk merkte dat alles hier erop ingesteld was grote horden toeristen op te vangen. Het was onduidelijk of de rust veroorzaakt werd doordat het een weekdag was of omdat effectief veel mensen hun bezoek uitgesteld hadden vanwege de problemen in Fukushima. Het strand stelde teleur: het witte zand lag vol met zeewier en het was duidelijk dat zonnekloppen niet tot de favoriete bezigheden van het Japanners behoorden.

We maakten rechtsomkeer en besloten een stukje te wandelen langs de Kuzuharaoka-Daibutsu Hiking Trail dat ons langs verschillende tempels en heiligdommen zou voeren. Omdat het ondertussen al wat later op de namiddag was en het in Japan rond zes uur donker is, was het niet mogelijk de ganse weg af te leggen. We waren net het overzichtsplan aan het begin van de route aan het bestuderen toen een onberispelijk opgemaakte Japanse ons in vloeiend Engels aansprak met de vraag of we hulp nodig hadden. We kregen van haar echt nuttige tips over de te volgen route en de tempels die de moeite waard waren.

Blijgezind vatten we de tocht aan. Het pad voerde ons langs steile bospaadjes de heuvel op. We genoten van de prachtige bossen met loof- en dennenbomen en letten extra goed op niet te struikelen over een dikke boomwortel. Omdat het al wat later werd, beperkten we ons tot een bezoek aan de Zeniarai Benten Shrine. Ook hier waren we bijna de enige bezoekers. Wat dit Shrine zo bijzonder maakt, is dat je er je geld kan wassen in het heilige water van de bron. Dit zou tot gevolg hebben dat het gewassen geld zich verdubbelt. Op welke termijn deze verdubbeling zou plaatsvinden, werd echter in het midden gelaten.

We wasten een mandje geld en verlieten de trail omdat de avond nu echt begon te vallen. Aan het station van Kamakura kochten we aan een kraampje zachte visjes van deeg gevuld met een soort vloeibare pudding in allerlei smaakjes. Als iemand een idee heeft hoe deze specialiteit heet, geeft een gil.

Terug in Tokyo sloeg de vermoeidheid toe. We beperkten ons voor het avondmaal tot panini’s in een Italiaans restaurant in de buurt van het station en gingen vervolgens linea recta naar ons hotel. Of dat was althans te bedoeling, want bij het het naar buiten gaan bij het laatste station vergisten we ons van straat, waardoor we een paar blokken verkeerd liepen. Verloren lopen in Tokyo is echt geen goed idee. De straten lijken erg op mekaar en je vindt er bijna nergens straatnamen, laat staat huisnummers. Het systeem om adressen aan te duiden is behoorlijk ingewikkeld. Gelukkig bracht ons richtingsgevoel ons snel op de juiste weg en vonden we wat later toch ons hotel terug.

Dinsdag 12 april: Tokyo

Onze eerste volledige dag in Tokyo startte met een tweede naschok, iets minder heftig dan de eerste. Ik ontbeet met misosoep en onigiri, breakfast of champions! Vervolgens trokken we richting metro, want gisteren hadden we al ervaren dat de afstanden in Tokyo toch net iets groter waren dan die in Leuven. We kochten een Suica-kaart, de Japanse versie van de Oysterkaart, Heel erg praktisch, want deze prepaid kaart kan ook nog voor andere zaken dan enkel openbaar vervoer gebruikt worden en je kan er op eender welk moment extra geld op zetten.

Op de metro kwamen we een mevrouw tegen die duidelijk graag een praatje wou slaan. Eerst vroeg ze aan me of ik ok was en toen bood ze me een gezichtsmasker aan. Dit allemaal in erg gebroken Engels. Ik begon al te denken dat ik er behoorlijk ziekelijk uitzag, maar ze wilde ons, buitenlandse toeristen, graag op weg helpen en vooral bedanken omdat we, ondanks de aardbeving en de problemen in de kerncentrale van Fukushima, toch naar Japan gekomen waren.

De metro bracht ons naar Ueno Park, alwaar we ons te buiten gingen aan hanami (cherry blosom viewing). Ondanks de oproep om dit niet te doen (omwille van de verwoestingen van de aardbeving en tsunami), hadden veel Japanners toch een plekje gezocht onder een bloeiende kerselaar om daar samen met vrienden en familie iets te eten. We wandelden op ons gemak rond een vijver met hongerige koi’s en schildpadden. De vijver was omzoomd met kerselaars en we sloten ons aan bij de kersenbloesem fotograferende horde Japanners.

In het park bezochten we het Gojo shrine, de Kiyo-mizu Hall, de tombe van de Shogi Tai, de Rinno-ji Tempel en het Saigo Takamori standbeeld. Het Tosho-gu Shrine was wegens restauratiewerken helaas niet te bezoeken, maar we konden wel een wandeling maken in de aangrenzende tuin. We waren nog net iets te vroeg, want veel bloemen stonden nog in de knop, maar over een week of twee moet die tuin ongetwijfeld één bonte verzameling bloemen zijn.

Als middagmaal aten we op een houten bankje in het zonnetje yakitori met kip en inktvis die we kochten aan een kraampje. Over het weer hebben we hier alleszins niet te klagen, want de zon doet flink haar best en het is warm genoeg om in een t-shirt rond te lopen.

Tijdens onze wandeling werden we tegengehouden door een Japanner die met alle geweld van de wereld een foto van ons vieren wou maken. Met ons eigen toestel wel te verstaan. Mijn vertrouwen in de Japanners mag dan wel hersteld zijn, maar eerdere nare ervaringen indachtig, stond ik toch klaar om hem te tackelen als hij met ons nieuwe fototoestel aan de haal zou gaan. Maar zorgen om niets, hij trok een mislukte foto en deed daarna een babbeltje met ons. Waar we vandaan kwamen. Wat we al gezien hadden, enzovoort. De gesprekken die we tot nu toe hadden, waren telkens een rare mix van Engels en Japans, maar het lukte wel om ons verstaanbaar te maken en dat is het voornaamste. Het eerste wat de mensen hier trouwens zeggen als ze horen dat je van België komt, is: chocolate! Onze chocoladeproducenten zullen het graag horen.

We hadden langer in Ueno Park doorgebracht dan verwacht, maar wilden toch nog graag een blik werpen op de tuinen bij het keizerlijk paleis. We waren er iets voor sluitingstijd en wandelden langs de ruime grasvelden omzoomd door bomen, met inbegrip van de alomtegenwoordige kerselaars. We zagen de massieve, gedeeltelijk heropgebouwde muren van Edo Honmaru en liepen onder de Oteman poort door, de vroegere toegang tot het keizerlijke paleis. De keizer woont trouwens nog steeds in deze gebouwen, maar de parken zijn opengesteld voor het publiek. En toen was het al sluitingstijd. De parken en grote bezienswaardigheden sluiten in Japan rond een uur of vier, vijf uur ten laatste. Veel te vroeg, vind ik persoonlijk.

Terwijl we op zoek waren naar de beroemde stenen Nijubashi brug, liepen we twee enthousiaste Japanse meisjes tegen het lijf, die vanzelfsprekend graag een babbeltje deden met ons, buitenlanders. De Japanners lijken collectief dolblij dat er, ondanks alle negatieve berichtgeving, toch nog toeristen naar hun land komen en degenen die wat Engels kunnen, nemen graag de gelegenheid te baat om enkele woorden te wisselen met ons. Verder blijkt mijn haarkleur hier een groot succes te zijn, want ik word geregeld aangestaard op straat en in de metro. Ofwel ligt het aan mijn on-Japanse outfits, dat kan natuurlijk ook. 😉

We sloten de dag af met een bezoekje aan het Tokyo International Forum, een zeer bijzonder modern gebouw ontworpen door architect Rafael Viñoly. Het glazen atrium is bijzonder indrukwekkend. Het plafond gelijkt op de kiel van een schip, maar dan volledig in staal en er zijn loopbruggen in glas en staal die de verschillende onderdelen van het gebouw met elkaar verbinden. Heel erg mooi.

We besloten ons avondmaal in één van de eetgelegenheden in het Tokyo International Forum te nuttigen. Restaurant Takara beloofde ons traditionele Japanse kost en stelde niet teleur. We aten voor de eerste keer in ons leven sukiyaki: een traditioneel gerecht waarbij vlees en groenten in een grote pan met bouillon aan tafel aan de kook gebracht worden. Terwijl je wacht, wordt je eten gaar. We hadden een supervriendelijke serveerster die ons graag voordeed hoe dit traditionele gerecht te eten. Je vist een stukje vlees of groente uit de pan en dopt die vervolgens in een kommetje met rauw ei. Heel lekker.

Onze serveerster stelde ons, terwijl we aan het eten waren, een ander traditioneel Japans gerecht voor. Uiteraard wilden we dit graag proeven. Het was een soort dikke, zoete omelet die best lekker smaakte. Toen we alle groenten en vlees uit de pan gevist hadden, raadde de serveerster ons aan om udon noedels in de overgebleven bouillon te laten koken. Een verduiveld lekker idee.

Voldaan vatten we de terugweg naar ons hotel aan.

Maandag 11 april: Tokyo

We geraakten vlot in ons hotel. De bediende aan de hotelbalie kon vrij goed Engels en maakte ons snel duidelijk dat het absoluut onmogelijk was om vroeger dan 15.00u in te checken. Stipte jongens, die Japanners. We lieten onze valiezen onder de goede zorgen van het hotelpersoneel achter en gingen op zoek naar iets om te eten.

Vooraleer onze magen te vullen, wilden we ons wat Japanse yens aanschaffen. We stapten de eerste de beste bank binnen, maar daar werden we heel snel doorverwezen naar een postkantoor dat vlakbij zou zijn, maar dat we uiteraard niet vonden. Gelukkig had mijn broertje in België al wat euro’s in yens gewisseld, want de honger begon te knagen. We stapten een udon noedelrestaurant binnen en kozen op het gezicht een gerecht van de kaart. Het was echt heerlijk. We kregen een grote kom dampende bouillon met daarin zeevruchten en dikke rijstnoedels. Jammer genoeg lag de maag van de vriendin van mijn broertje overhoop door de lange reis en het gebrek aan slaap en smaakte het haar niet.

Na de maaltijd rekenden we af met de yens van mijn broertje en keerden we terug naar het hotel om te vragen waar we ergens aan Japanse yens konden geraken. Bleek er een ATM-machine te staan in de 7/11 vlak onder ons hotel. D’oh. Een paar tienduizend yens rijker (en wat euro’s armer) vertrokken we op onze eerste echte verkenningstocht in Tokyo.

En de clichés werden bevestigd: plastic voedsel in de uitstalramen, in het pak gestoken rokende Japanners in een parkje, drankautomaten in bijna alle straten met exotische drankjes met veel cafeïne. De vermoeidheid begon toe te slaan, maar we hielden dapper vol, want we wilden zo snel mogelijk in het juiste ritme geraken.

We trokken richting Akihabara, omdat dit walhalla van de manga- en anime-industrie op de must see lijst stond van mijn broertje. Onderweg viel mijn oog op een kraampje waar ze mochi gevuld met ijs verkochten. Daar kon ik niet zomaar aan voorbij stappen, natuurlijk. En ja, het was heel lekker.

Een honderdtal meten verder kwamen aan bij de eerste winkels van Akihabara. En toen bleek opeens onze reisgids vermist. En aangezien ik de laatste was die hem had vastgehad, keek iedereen natuurlijk met een beschuldigende blik mijn richting uit. De enige plaats waar ik hem had kunnen laten liggen, was bij de mochi-kraam. Ik was er vrij gerust in dat we hem zouden terugvinden, want Japanners staan bekend om hun eerlijkheid.

Helaas bij de mochi-kraam was niets te vinden. In ons beste Japans uitgelegd dat we op zoek waren naar een Engelstalige gids van Tokyo, maar het meisje aan de kraam begreep er niet veel van of ze deed alsof ze het niet begreep. Onze eerste dag in Tokyo en al meteen een gids armer, dat viel tegen. Al bleef zo de traditie in ere gehouden dat ik elke vakantie minstens één maal ergens een reisgids moet laten liggen. Mijn geloof in de legendarische eerlijkheid van de Japanners begon te wankelen.

Inwendig vloekend liep ik nog een stuk van de weg die we hadden afgelegd terug, maar ik was honderd procent zeker dat ik de gids aan de kraam had laten liggen. En toen viel het oog van iemand in ons gezelschap op het lost and found kantoortje van het treinstation waar we vlakbij waren. Ik had er geen goed oog in, maar wie niet waagt niet wint. Naar binnen om heel de uitleg nogmaals in het Japans te doen. Hier werd ik beter begrepen, want uit het telefoontje dat de bediende deed, kon ik afleiden dat hij vroeg of er een Engelstalige gids gevonden was, helaas voor mij was het antwoord negatief. De bediende ging vervolgens kijken in het lokaaltje achteraan en, jawel, tot mijn grote vreugde haalde hij onze gids boven. Al bij al zijn we slechts een half uur gidsloos geweest. Mijn vertrouwen in de Japanners was weer helemaal hersteld.

We slenterden vervolgens verder rond in Akihabara. Mijn broertje vond de manga- en anime-winkel die hij zocht en iedereen was nog steeds moe maar wel tevreden. We besloten de dag niet meer te lang te rekken, want ondertussen was het flink beginnen regenen. We kochten ergens een witte wegwerpparaplu en verorberden ons avondmaal bij een keten die gebak verkocht en de Westerse naam Vie de France droeg. Ik nam een cheesecake (lekker op elk continent) en een warme appelsap, terwijl mijn reisgenoten een vettige pizza oppeuzelden.

We waren ongeveer halverwege onze maaltijd toen we het gevoel kregen dat iemand van ons tegen de tafel aan het sjotten was. Toen het gevoel echter bleef aanhouden en overging in de gewaarwording dat we op een bootje zaten, beseften we dat we onze eerste naschok meemaakten. De lusters in het restaurant zwierden heen en weer en alle aanwezigen hielden op met eten, afwachtend of het zou verergeren of niet, wat gelukkig niet het geval was. Heel speciaal om mee maken.

In het hotel aangekomen hadden we nog net genoeg energie over om onze schoenen, kleren en lenzen uit te doen en uitgeteld op bed neer te vallen in het piepkleine maar ontzettend propere kamertje waar twee katoenen kamerjassen en huisslippers op ons lagen te wachten.

Zondag 10 april: Leuven – Brussels National Airport – Heathrow – Narita

Opstaan om 4 uur, niet bepaald mijn favoriete bezigheid. Maar een mens moet er iets voor over hebben om het land van de rijzende zon te bezoeken. We stegen op om 7.25 in Zaventem en landden tien minuten later om 7.35 in Heathrow (dankzij een uur tijdsverschil). En dan begon het wachten. Zes uur lang de tijd doden op een luchthaven, terwijl het free wifi waarmee overal trots werd uitgepakt, voor geen meter werkte. We geraakten zelfs niet voorbij het loginscherm. Frustrerend. Awoert Boingo.

Ons middagmaal nuttigden we in een Wagamama restaurant op Heathrow, kwestie van meteen al in Oosterse sferen te komen. We slenterden wat langs de veel te dure boetieks en telden de uren af tot we aan boord mochten gaan van de 777 die ons naar Tokyo zou brengen.

De vlucht zelf verliep bijzonder vlotjes. Uiteraard lukte het ons, ondanks onze vermoeidheid, niet de slaap te vatten in die oncomfortabele vliegtuigzetels. Om de tijd te doden keek ik twee films: The tourist en Love and other drugs. Geen van beide films wist me echt te boeien. Het verhaaltje van The tourist is flauw en in tegenstelling tot wat je zou denken, spatten de vonken tussen de hoofdrolspelers niet van het scherm, maar kom, Angelina Jolie en Johny Depp zijn altijd mooi om naar te kijken en dan heb ik het nog niet eens gehad over de glansrol van Venetië. Misschien een volgende reisbestemming? Love and other drugs was een standaard romantische komedie met een voorspelbaar einde. Gelukkig zaten er genoeg seksscènes in om het geheel wat te kruiden.

Tijdens de vlucht kregen we de kans om een eerste gesprek in het Japans te voeren over tempels en sushi. Het was basic (sushi is lekker en tempels zijn mooi), maar kom, het is een begin en de Japans mevrouw vond het duidelijk geweldig om met toeristen te babbelen. Ik kreeg zelfs complimenten van mijn buurvrouw over het feit dat ik mijn middagmaal met stokjes nuttigde. Ja, want dat verwachten ze natuurlijk niet van onhandige buitenlanders.

We geraakten zonder problemen door al de controles op Narita, al moesten we daar wel onze vingerafdrukken en een foto van ons bleek gezicht met wallen voor achterlaten. We hadden iets te veel tijd genomen om ons op te frissen in de toiletten, want tegen dat we klaar waren, was de aankomhal volledig verlaten en werden we nauwlettend in het oog gehouden door een bende geüniformeerde Japanners die onze documenten vervolgens opnieuw aan een grondige inspectie onderworpen.

We wisselden de vouchers van onze Japan Railpass in en kochten meteen ook een Suica-kaart (de Japanse versie van de Oysterkaart) om van het vliegveld naar ons hotel te gaan. De Japan Railpass zullen we pas over een week echt nodig hebben. We waren doodop, maar de eerste aanblik van sakura (kersenbloesems) gaf ons even een energiestoot. Anderhalf uur treinen later zouden we in ons hotel zijn.

Analoge technologieën

De juffrouw Russisch wilde ons tijdens de les een fragment tonen van een theaterstuk. Het fragment in kwestie stond op een ouderwetse VHS-band. Je weet wel, zo’n ding dat na veelvuldig gebruik zwarte strepen op het beeld tevoorschijn tovert. De VHS-cassette werd in een videorecorder gestopt, die zonder twijfel nog uit de vorige eeuw dateerde. Uiteraard werkte het ding niet meer en kwam er bij het uitnemen van de cassette een sliert bruine band achterna. Ach, de herinneringen. En dan te bedenken dat ik al bijna vergeten was dat zulke dingen überhaupt bestonden. Het is verbazingwekkend hoe snel het comfort van al die nieuwe digitale technologieën vanzelfsprekend wordt.

Besmettelijk?

Sinds gisteren heeft mijn vriend keelpijn. Aangezien onze afreisdatum nu wel heel erg dichtbij komt, leek het verstandig om toch maar de dokter op te zoeken. We hebben wel in het Japans geleerd hoe uit te drukken dat de pijn kloppend, zeurend, heftig dan wel stekend is, maar een doktersbezoek is niet ons ideale tijdverdrijf op vakantie. Gelukkig bleek het niet om een angina te gaan, zoals bij mij, en zal veel slapen en op keeltabletjes zuigen volstaan om vanzelf te genezen.

It’s a bumpy road to Japan.