Vrijdag 15 april: Nikko

Mja, die futons, echt goed heb ik er toch niet op geslapen. Al zal het feit dat ik midden in de nacht hoestend wakker werd daar ook wel voor iets tussen gezeten hebben. Vanuit België een verkoudheid meegenomen die enkel verslechtert in plaats van verbetert. Ik was nog geen dag van de antibiotica af of het was alweer prijs. En die jetlag gecombineerd met weinig slaap en vermoeiende dagen doet daar natuurlijk geen goed aan.

We moesten de ontbijtzaal in de Turtle Inn enkel delen met een Britse toeriste die duidelijk liever op haarzelf was. Ik denk echt dat we ongeveer de enige gasten in gans het hotel waren. We kregen een overvloedig ontbijt met veel fruit, een gekookt eitje en warme broodjes. Meer dan genoeg om er weer even tegen te kunnen.

Vanaf ons hotel wandelden we naar de Shinkyo heilige brug. Op de foto leek dit een idyllisch brugje midden in het groen, maar in realiteit lag er een drukke weg vlak langs die door de fotografen natuurlijk slim uit beeld gehouden werd. We lieten onze bagage opnieuw achter in de lockers en bezochten het Taiyuin-byo Shrine. Het was er erg rustig, zodat we op ons gemak al het magnifieke houtsnijwerk konden bewonderen.

Na al die cultuur, was het tijd voor een beetje natuur. Dankzij de duidelijke instructies van het lieve meisje in Tokyo vonden we zonder problemen de juiste bushalte en zaten we al gauw op de bus richting het Chuzenji meer en de Kegon waterval. Onderweg naar boven zagen we enkele apen. Deze beestjes voelen zich blijkbaar goed thuis in dit gebied, want we zagen borden waarop aangegeven stond dat het verboden was de apen te voeren en in de souvenirshops werd je om de oren geslagen door apenprullaria allerhande. Uiteraard lieten we ons verleiden tot de aankoop van een aapje voor het petekind van mijn vriend. 😉

Boven in de bergen bij het meer en de waterval had het vorige week nog gesneeuwd. Getuige daarvan waren de hopen moddersneeuw die her en der langzaam lagen weg te smelten. Ongelooflijk, want tijdens ons bezoekje scheen er een aangenaam zonnetje, al kon ik mijn fleece nog goed gebruiken.

Op weg naar de waterval, zagen we een heel bijzonder beest: een kamoshika, een soort berggeit die enkel en alleen in Japan voorkomt. Het diertje scheen zich bijzonder op zijn gemak te voelen in onze nabijheid en keek even nieuwsgierig naar ons als wij naar hem.

De Kegon waterval was spectaculair zoals we dat van elke zichzelf respecterende waterval mogen verwachten. Na fotootjes vanuit elk mogelijk perspectief genomen te hebben, gingen we op zoek naar iets eetbaars. De grote parking bij de watervallen was zo goed als leeg en de toeristische winkeltjes tjokvol souvenirs boden een uitgestorven aanblik. We voelden ons even de laatste overgebleven mensen op deze planeet.

Ook de hoofdstraat bij het meer was desolaat. We stapten op goed geluk een beetje een groezelig restaurant binnen waar we de enige klanten waren. Even twijfelden we aan onze keuze, maar na wat wachten kregen we een werkelijk voortreffelijk middagmaal voorgeschoteld dat onze hongerige magen voor enkele uren het zwijgen zou opleggen.

Het Chuzenji meer was heel mooi en veel meer valt daar niet over te zeggen. We waren vooral onder de indruk van de leegte en de stilte in het bergdorp. Terwijl alle accomodatie die we rondom ons zagen, uitschreeuwde dat het hier normaalgezien wemelde van de toeristen. Ok, het was maar een goede veertien graden, maar de zon maakte dat een wandeling naast het meer best aangenaam was. Ik hoop van harte voor de mensen van deze streek dat de toeristenstroom snel weer op gang komt.

Op de heenrit met de bus had ik gezien dat er een kabelbaan was. Op ons kaartje stond deze ook aangeduid en we begaven ons naar het punt waarop we dachten in de kabines te kunnen instappen. Daar was inderdaad een ticketoffice, dus kochten we snel een ticketje. Dat dit ticketje ons geen toegang tot een kabelbaan zou verschaffen, hadden we pas door toen we de liftdeuren zagen opengaan.

De lift bracht ons zo’n negentig meter naar beneden. Via een tunnel in de rotsen uitgehouwen die me verdacht veel aan Niagara Falls deed denken, kwamen we op een platform uit dat ons een nóg beter uitzicht op de Kegon waterval bood. Half zuchtend werden de fototoestellen weer bovengehaald om plaatjes te schieten. 😉

Daarna vonden we het welletjes. De uitgestorvenheid was een beetje deprimerend. De bus bracht ons via een steile, kronkelende eenrichtingsweg terug naar het centrum van Nikko. We keken onderweg uit of we nog meer apen zagen, maar ditmaal hadden we geen geluk.

Nadat we onze spullen uit de lockers gehaald hadden, moesten we vaststellen dat we de laatste World Heritage Bus gemist hadden en vingen we de weg naar het station dan maar te voet aan. Gelukkig hadden we ruim de tijd om onze trein van 18.08 naar Tokyo te halen. We waren zelfs te vroeg aan het station. Tijdens het wachten smulden we van lekkere Nikko Chocolate Mochi.

De terugrit duurde meer dan drie uur, waardoor we rammelend van de honger in ons hotel aankwamen, waar onze koffers gelukkig nog steeds op ons stonden te wachten. We vroegen aan de baliebediende waar we terecht konden voor een snelle hap, want in Tokyo sluiten veel restaurants vroeg. Hij verwees ons door naar een restaurant genaamd Denny’s alwaar we het slechtste eten van de ganse reis voorgeschoteld kregen. Tip: vertrouw nooit Japanse restaurants met een Amerikaanse naam. Je krijgt er vieze opgewarmde kost die de maag vult, maar ook niet meer dan dat.

Donderdag 14 april: Nikko

Al om zeven uur uit de veren om op tijd aan onze Nikko-tweedaagse te kunnen beginnen. Na het traditionele ontbijt met onigiri en misosoup lieten we, nadat we dit vriendelijk gevraagd hadden, onze koffers achter in het hotel en vertrokken we met enkele rugzakken richting Nikko. Kennissen van ons die al in Japan geweest zijn, hadden ons gezegd dat Nikko beslist een hoogtepunt zou zijn. We waren dus benieuwd. Ik had online een klein B&B hotelletje gevonden waar we één nacht zouden blijven.

In Asakusa station kochten we een World Heritage Pass die ons met de trein naar Nikko en terug zou brengen en waarmee we ter plekke de tempels konden bezoeken en het openbaar vervoer gebruiken. Het meisje dat ons de pas verkocht, zei in sneltempo haar lesje in het Engels op. Die trein om dat uur, die bus, die tempels, daar de waterval, enzovoort. Het kostte me de nodige concentratie om haar verhaal volledig te kunnen volgen. Gelukkig maakte ze aantekeningen op onze reisdocumenten en de bijhorende plannetjes.

De treinrit verliep, zoals we dat ondertussen gewoon zijn, vlekkeloos en buitengewoon stipt (ik onthoud mij van flauwe NMBS-grapjes). Onderweg zagen we veel kersenbloesems en rijstvelden. Toen we in de buurt van Nikko kwamen, werd het landschap opeens heel bergachtig. Een overgang die vrij abrupt verliep.

Bij aankomst in Nikko namen we de World Heritage Bus en trokken meteen daarna naar de plaats waar we in ruil voor een strookje van onze World Heritage Pass onze toegangsticketjes voor de verschillende tempels zouden krijgen. We moesten wel even in een winkeltje informeren waar deze plek zich bevond. Het was duidelijk dat deze vraag vaker gesteld werd, want de enkel Japans sprekende winkeldame had in haar winkel een geplastificeerd papier liggen met daarop de instructies om de juiste weg te vinden. Een duidelijke wegwijzer zou hier al een hele hulp geweest zijn.

Het was ongeveer middag, maar de eerste tempel lag vlakbij en we konden onze nieuwsgierigheid niet bedwingen. Van buitenaf zag de Rinno-ji tempel eruit als een gigantische witte loods. Deze constructie was rond de tempel geplaatst om haar grondig te restaureren. Geschatte einddatum van de restauratie: 2021. Maar eerlijk, het is geen zicht, zo’n lelijk gedrocht in een prachtige en idyllische omgeving als Nikko. De Rinno-ji tempel is de oudste van allemaal en werd in 766 gevestigd door Shodo Shonin. Het interessantste aan deze tempel zijn de drie grote vergulde Boeddhabeelden. Maar ik moet eerlijk zijn, als eerste tempel was dit een beetje een anticlimax.

Omdat ik door een kennis gewaarschuwd was dat de eetgelegenheden in Nikko ‘s avonds erg schaars waren, leek het een goed idee om ‘s middags alvast deftig te eten. Veel keuze was er niet: in de buurt van de tempels waren er welgeteld één restaurant en één snackbar. De mevrouw van de snackbar stond op straat en wilde ons, we hadden niet anders verwacht, van tekst en uitleg voorzien over de tempels en de beste manier om ze te bezoeken. Ze wees naar onze rugzak die met twee laptops, toiletzak en kledij inderdaad begon door te wegen en vroeg “heavy?” Bleken er lockers vlak om de hoek te zijn. Handig!

Door haar vriendelijkheid en behulpzaamheid voelden we ons een beetje verplicht om ook bij haar iets te eten. We namen met z’n drieën de Yuba Lunch. Yuba is een proteïnerijk voedsel dat gemaakt wordt door sojamelk te koken en het vel dat zich bovenaan vormt af te romen en te drogen. Nikko Yuba was een belangrijke vorm van proteïne voor de Yamabushi bergmonniken, die geen vlees mochten eten.

Onze maaltijd bestond uit Nama-Yuba (versgemaakte yuba wordt gegeten met sojasaus en wasaki), Makiage-Yube no Nituke (om dit gerecht te maken, wordt yuba gefrituurd in olie en gekookt in zoete sojasaus, Yuba no Gamaae (yuba met dressing van gemalen sesamzaadjes) en osuimono (gedroogde yuba in Japanse bouillon). De yuba lunch was heel bijzonder en best wel lekker, maar niet iets wat ik elke dag zou kunnen eten, dit in tegenstelling tot noedels of sushi.

Na deze versterkende lunch bezochten we het Tosho-gu Shrine dat vlakbij lag. Twee jaar lang werkten zo’n 15.000 handwerklieden uit gans Japan aan dit bouwwerk ter ere van de grootvader van bouwheer Tokygawa Iemitsu. Woorden schieten tekort om de pracht en praal van dit heiligdom te omschrijven. Elke vrije plek, zelfs van de stallen, is opgevuld met schitterend gedetailleerd beeldhouwwerk in magnifieke kleuren. Het bekendste beeld van deze tempel is het houtsnijwerk met de drie wijze aapjes (horen, zien en zwijgen). Volgens mij kan je dagen rondlopen in deze tempel en steeds nieuwe details ontdekken. Onze ogen zogen gulzig al dat moois op dat we (tevergeefs) probeerden te vangen in foto’s. Zoiets moet je nu eenmaal met je eigen ogen zien.

Heel bijzonder was ook de kamer met de plafondschildering van een draak. Niet dat plafondschilderingen van draken zo bijzonder zijn in Japan, maar als je op een bepaalde plaats ging staan en in je handen klapte, echode het geluid onder het dak zo dat het leek alsof de draak brulde.

We bleven rondhangen in het Tosho-gu shrine tot sluitingstijd (vier uur, jawel). Gelukkig bleek het Futara-san Shrine open tot vijf uur. De schoonheid van dit heiligdom was minder overweldigend dan die van het Tosho-gu Shrine. En maar goed ook, want ik weet niet of mijn zintuigen en hersenen dit allemaal op zo korte tijd konden verwerken.

Bij onze verkenningstocht langs de verschillende tempels viel op dat wij de enige Westerse toeristen waren en het aantal Japanse toeristen was ook op twee handen te tellen. Vermoedelijk te danken/wijten aan de kernramp in Fukishima. Het wegblijven van de toeristen maakte ons bezoek natuurlijk extra aangenaam. Geen massa’s toeristen die in de weg liepen, geen lange wachttijden, plaats zat om rustig foto’s te nemen. Maar voor de mensen die in Nikko in de toeristische sector werken, moet dit een drama zijn.

Nadat de laatste tempel gesloten was, haalden we onze rugzakken uit de lockers en trokken richting ons hotel: de Turtle Inn. Alleen al om de naam zou je hier willen overnachten. Het eerste gebouw waar we aankwamen, zag er nogal sjofel uit, maar we werden snel doorverwezen naar een ander gebouw, met betere uitgeruste kamers. Daar aangekomen, bleek dat we zowat de enige toeristen in het hotel waren. We hadden ervoor gekozen in een Japanese style room te overnachten, omdat we graag deze authentiek Japanse manier van slapen op futons en tatamimatten wilden meemaken.

De uitbater zei ons ook dat in de prijs van onze kamer gebruik van de onsen inbegrepen was. Dat moest je ons geen twee keer zeggen en wat later lagen we te weken in het hete water, maar niet voordat we ons op voorhand eerst grondig gewassen hadden. Japanners vinden de Westerse gewoonte om in je eigen vuil in bad te liggen weken erg vies. Je reinigt je voordat je de weldoende warmte van de onsen ondergaat. Het deed alleszins deugd.

Benieuwd hoe de nacht op de (toch wel harde) futons zou meevallen.