“Alles is weg”

Dat zei mijn oma tegen mij. En ik keek in haar ogen en ik zag enkel leegheid. Het is waar, alles is weg. Alle herinneringen, goed en slecht, alle hoop, alles. Wat rest zijn eindeloos lange dagen die bestaan uit slapen, eten en voor haar uit staren. De traagheid van de eindeloze herhaling. De leegte van het wachten op de dood die eigenlijk al een beetje gekomen is.

Ze is de enige grootouder die ik ooit gekend heb, mijn meter, die samen met mij spelletjes speelde en met wie ik uren samen kon kleuren in haar oude huis waar de stoof in mijn herinnering altijd brandde.

Ik bezoek haar veel te weinig, ik weet het. Maar ik denk niet dat zij het nog weet.

De wachtkamer van de dood

Sinds vorige week is mijn grootmoeder opgenomen in een verzorgingstehuis voor dementerenden. Ze behoort er tot de “betere” bewoners, wat wil zeggen dat ze af en toe heldere momenten heeft. Ze beseft dat ze niet op haar vertrouwde plekje is en ze wil graag naar huis. Ze is er niet gelukkig, dat zie ik, maar ze denkt dat het tijdelijk is, dat ze daar voor haar heupproblemen is en wij, we laten haar in de waan. Ze vindt het niet leuk een kamer te moeten delen met iemand die ze niet kent. Ze vindt het verschrikkelijk dat ze ‘s nachts opgesloten wordt op diezelfde kamer “voor haar eigen goed”. Ze vindt dat die rare mensen te veel ruzie maken en daar kan ze niet tegen.

Mijn grootmoeder zal tot haar dood in dit tehuis blijven. Wachten, langzaam achteruit gaan met steeds minder heldere momenten, verschrompelen, afsterven. Het huis waar ze geboren werd en haar ganse leven in woonde, zal ze nooit meer terugzien. Haar herinneringen zullen vervagen. Ik vind het verschrikkelijk, maar weet dat dit de enige optie is. Het werd te gevaarlijk haar in haar eigen huis te laten. Ze heeft continu toezicht nodig.

Het is misschien cru om dit te zeggen, maar ik hoop dat haar verblijf in dat tehuis van korte duur is.