Alweer een mindere nacht. In onze hotelkamer hing een duffe geur van (denk ik) verschaalde rook en die geur kroop in mijn neusgaten en zorgde voor een opstoot van die vervelende prikkelhoest waar ik al even mee sukkel.
We hadden de bar waar het ontbijt geserveerd werd helemaal voor ons alleen. Twee diensters stonden volledig ter onzer beschikking. We kregen een Westers ontbijt met worstjes, roerei en toast. Een aangename afwisseling tussen al die rijst door. Na het ontbijt wandelden we langs de hoofdstraat naar het treinstation van Hakone waar we de bus zouden nemen. Hakone is een bergdorp met natuurlijke hete bronnen dat al sinds de 9de eeuw populair is als kuuroord. Naar het schijnt kan het er erg druk zijn, maar daar merkten we op het moment dat wij er waren weinig van.
Een busrit van 40 minuten klimmen later zagen we het prachtige Ashimeer opdagen. We stapten uit aan de halte die op ons plannetje stond aangegeven en na even zoeken vonden we de oude laan met cederbomen. De bomen werden aangeplant in 1618 langs de oude Tokaido weg tussen Edo (Tokyo) en Kyoto. Nu is er nog zo’n 2 km over van de oorspronkelijke route. Heel indrukwekkend om te wandelen onder deze eeuwenoude bomen. Alleen spijtig van de drukbereden straat die er vlak naast lag.
Op het einde van de laan, kwamen we bij een reconstructie van de Sekishobarrière, een soort douane avant la lettre die de reizigers op deze weg en dan vooral de vrouwen controleerde. De gebouwen van de Sekishobarrière gaven een goed inzicht in het leven van toen. De vertrekken werden bevolkt door grijze mannequins die taferelen uitbeeldden uit het dagelijkse bestaan van het checkpoint. We klommen tot het uitkijkpunt helemaal bovenaan en kregen in ruil een prachtig uitzicht over het meer cadeau. Echt de moeite van het bezoek waard.
In één van de winkeltjes langs de weg kon ik het niet laten een pakje met kin-goma dango (de benaming volgens het plakkaatje in de winkel, al vond ik het eerder mochi met sesamzaadjes errond). We aten de mochi op terwijl we wachtten op onze Hakone Sightseeing Cruise. (Het klinkt fancier dan het was.)
Een groot fake zeilschip voerde ons over Lake Ashi naar het begin van de kabelbaan. We gingen even boven op het dek staan, maar de snijdende koude wind dwong ons naar het benedendek. In de zomer moet dit een zalig boottochtje zijn. We zullen nog eens moeten terugkomen voor een onsenkuur in een ander seizoen.
Ons middageten nuttigden we in een groot self service restaurant bij het begin van de kabelbaan. Tijdens het hoogseizoen stikt het daar ongetwijfeld van het volk, maar nu was het er bijzonder leeg, wat maakte dat we snel gegeten hadden. Ook de kabelbaan hadden we bijna voor ons alleen. We konden zonder ook maar een minuut te moeten aanschuiven een cabine binnen wandelen. We genoten van het mooie uitzicht op het meer, maar het meest spectaculair was het zicht op het Owaku-dani (dal van het grote koken), een gebied met zwavelhoudende stoomgaten.
We stapten onderweg uit om door de Owaku-dani vallei te wandelen. De vallei werd gevormd door een vulkanische explosie en nog steeds bevat de ondergrond gevaarlijke gassen. Er deden zich in de vallei al verschillende aardverschuivingen voor en soms is het niet mogelijk de paden door de vallei te betreden omdat het te gevaarlijk is. Het borrelende melkwitte water, het geel van de zwavel en de stank van rotte eieren gaven je het idee dat je op een andere planeet was. Op het hoogste punt van onze wandeling door de vallei vonden we een hutje waar je “zwarte eieren” kon kopen. De eieren werden gekookt in het natuurlijk kokende zwavelhoudende water, waardoor de schil helemaal zwart werd. Uiteraard verandert dat niets aan de smaak, maar iedereen die tot boven komt, moet natuurlijk zo’n ei consumeren.
We voelden alweer regendruppels, dus zetten we onze tocht in de kabelbaan verder. Aan het einde van de kabelbaan wachtte ons alweer een ander transportmiddel: een tandradtrein (cable car). Het treintje overbrugde een steile helling naar beneden, waar we op een al klaar staande gewone trein overstapten.
We zaten enkele minuten in de trein, die nog steeds niet vertrokken was, toen we ons realiseerden dat onze twee paraplu’s nog in de tandradtrein lagen. Het treintje stond er nog steeds. We twijfelden even, want een trein voor je neus zien vertrekken is niet leuk, maar mijn vriend besloot het erop te wagen en snel terug te lopen naar de tandradtrein. Tot onze verbazing bleek er van de paraplu’s geen spoor meer. Al een geluk dat we er niet echt persoonlijk aan gehecht waren en er op onze hotelkamer nog twee andere lagen. 😉
Een treinrit van veertig minuten later waren we opnieuw in Hakone. Het was ondertussen alweer een uur of zes, sluitingstijd in Hakone. We vonden een kunstzinnige eetgelegenheid die we helemaal voor ons alleen hadden en waar we sandwiches en een stukje taart aten. De ruimte stond vol met resultaten van de verzamelwoede van de eigenaar: mariabeelden, schilderijen, prullaria. Alles had er een plaatsje gevonden.
Na dit bescheiden avondmaal sloeg de vermoeidheid toe. We gingen terug naar het hotel om daar wat te relaxen. Gelukkig had ons seventies hotel een onsen. Twee zelfs, waarvan eentje helemaal boven op het dak. Helaas zijn in Japan de onsen bijna nooit gemengd. Dus genoot ik samen met de vriendin van mijn broertje van de deugddoende warmte van de onsen, terwijl mijn vriendje zich zonder internet verveelde op de kamer.