Zon

Een stralende lentedag was het vandaag. Met een zon die zich geen wolkje in de weg liet leggen. Maar zelfs de zon die stralend naar binnen scheen, kon de sfeer in de ziekenkamer niet opvrolijken. Ogen die in mijn ogen keken en soms schenen te begrijpen. Of toch niet? Ik meende wanhoop af te lezen op haar vertrokken gezicht. Wanhoop om de hulpeloosheid. Een luide schreeuw die aan haar lippen ontsnapte. Tranen die over wangen rolden. Snapte ze het? Besefte ze het? Je probeert een sussende klank in je stem te leggen, want je weet niet of je woorden begrepen worden. En wat kan een mens zeggen als troost in een situatie waarvan je denkt dat je zelf ontroostbaar zou zijn. Dat de enige genadige uitweg jou de dood lijkt?

We praatten. We bespraken opties. Er is geen goeie optie. Deprimerend. Gelukkig scheen de zon.

Na het ziekenhuis, het tehuis voor dementerenden. Ook daar scheen de zon, zij het doorheen dichtgetrokken gordijnen. Want al dat felle licht, dat schijnt toch maar in de ogen. Dezelfde gesprekken als altijd. “Heb je lekker gegeten?” “Wat heb je vandaag gedaan?” Ogen die in mijn ogen keken. Deden alsof ze wisten wie ik was.  “Je komt toch gauw terug, niet?” We weten maar al te goed dat ze ons bezoek na tien minuten vergeten zal zijn.

Terug in Leuven. De zon scheen nog steeds. Ik had honger en hoofdpijn. Mijn vriend stelde voor sushi te gaan eten. Comfort food om het humeur op te krikken.

Soms helpt zelfs de zon niet.