Mja, die futons, echt goed heb ik er toch niet op geslapen. Al zal het feit dat ik midden in de nacht hoestend wakker werd daar ook wel voor iets tussen gezeten hebben. Vanuit België een verkoudheid meegenomen die enkel verslechtert in plaats van verbetert. Ik was nog geen dag van de antibiotica af of het was alweer prijs. En die jetlag gecombineerd met weinig slaap en vermoeiende dagen doet daar natuurlijk geen goed aan.
We moesten de ontbijtzaal in de Turtle Inn enkel delen met een Britse toeriste die duidelijk liever op haarzelf was. Ik denk echt dat we ongeveer de enige gasten in gans het hotel waren. We kregen een overvloedig ontbijt met veel fruit, een gekookt eitje en warme broodjes. Meer dan genoeg om er weer even tegen te kunnen.
Vanaf ons hotel wandelden we naar de Shinkyo heilige brug. Op de foto leek dit een idyllisch brugje midden in het groen, maar in realiteit lag er een drukke weg vlak langs die door de fotografen natuurlijk slim uit beeld gehouden werd. We lieten onze bagage opnieuw achter in de lockers en bezochten het Taiyuin-byo Shrine. Het was er erg rustig, zodat we op ons gemak al het magnifieke houtsnijwerk konden bewonderen.
Na al die cultuur, was het tijd voor een beetje natuur. Dankzij de duidelijke instructies van het lieve meisje in Tokyo vonden we zonder problemen de juiste bushalte en zaten we al gauw op de bus richting het Chuzenji meer en de Kegon waterval. Onderweg naar boven zagen we enkele apen. Deze beestjes voelen zich blijkbaar goed thuis in dit gebied, want we zagen borden waarop aangegeven stond dat het verboden was de apen te voeren en in de souvenirshops werd je om de oren geslagen door apenprullaria allerhande. Uiteraard lieten we ons verleiden tot de aankoop van een aapje voor het petekind van mijn vriend. 😉
Boven in de bergen bij het meer en de waterval had het vorige week nog gesneeuwd. Getuige daarvan waren de hopen moddersneeuw die her en der langzaam lagen weg te smelten. Ongelooflijk, want tijdens ons bezoekje scheen er een aangenaam zonnetje, al kon ik mijn fleece nog goed gebruiken.
Op weg naar de waterval, zagen we een heel bijzonder beest: een kamoshika, een soort berggeit die enkel en alleen in Japan voorkomt. Het diertje scheen zich bijzonder op zijn gemak te voelen in onze nabijheid en keek even nieuwsgierig naar ons als wij naar hem.
De Kegon waterval was spectaculair zoals we dat van elke zichzelf respecterende waterval mogen verwachten. Na fotootjes vanuit elk mogelijk perspectief genomen te hebben, gingen we op zoek naar iets eetbaars. De grote parking bij de watervallen was zo goed als leeg en de toeristische winkeltjes tjokvol souvenirs boden een uitgestorven aanblik. We voelden ons even de laatste overgebleven mensen op deze planeet.
Ook de hoofdstraat bij het meer was desolaat. We stapten op goed geluk een beetje een groezelig restaurant binnen waar we de enige klanten waren. Even twijfelden we aan onze keuze, maar na wat wachten kregen we een werkelijk voortreffelijk middagmaal voorgeschoteld dat onze hongerige magen voor enkele uren het zwijgen zou opleggen.
Het Chuzenji meer was heel mooi en veel meer valt daar niet over te zeggen. We waren vooral onder de indruk van de leegte en de stilte in het bergdorp. Terwijl alle accomodatie die we rondom ons zagen, uitschreeuwde dat het hier normaalgezien wemelde van de toeristen. Ok, het was maar een goede veertien graden, maar de zon maakte dat een wandeling naast het meer best aangenaam was. Ik hoop van harte voor de mensen van deze streek dat de toeristenstroom snel weer op gang komt.
Op de heenrit met de bus had ik gezien dat er een kabelbaan was. Op ons kaartje stond deze ook aangeduid en we begaven ons naar het punt waarop we dachten in de kabines te kunnen instappen. Daar was inderdaad een ticketoffice, dus kochten we snel een ticketje. Dat dit ticketje ons geen toegang tot een kabelbaan zou verschaffen, hadden we pas door toen we de liftdeuren zagen opengaan.
De lift bracht ons zo’n negentig meter naar beneden. Via een tunnel in de rotsen uitgehouwen die me verdacht veel aan Niagara Falls deed denken, kwamen we op een platform uit dat ons een nóg beter uitzicht op de Kegon waterval bood. Half zuchtend werden de fototoestellen weer bovengehaald om plaatjes te schieten. 😉
Daarna vonden we het welletjes. De uitgestorvenheid was een beetje deprimerend. De bus bracht ons via een steile, kronkelende eenrichtingsweg terug naar het centrum van Nikko. We keken onderweg uit of we nog meer apen zagen, maar ditmaal hadden we geen geluk.
Nadat we onze spullen uit de lockers gehaald hadden, moesten we vaststellen dat we de laatste World Heritage Bus gemist hadden en vingen we de weg naar het station dan maar te voet aan. Gelukkig hadden we ruim de tijd om onze trein van 18.08 naar Tokyo te halen. We waren zelfs te vroeg aan het station. Tijdens het wachten smulden we van lekkere Nikko Chocolate Mochi.
De terugrit duurde meer dan drie uur, waardoor we rammelend van de honger in ons hotel aankwamen, waar onze koffers gelukkig nog steeds op ons stonden te wachten. We vroegen aan de baliebediende waar we terecht konden voor een snelle hap, want in Tokyo sluiten veel restaurants vroeg. Hij verwees ons door naar een restaurant genaamd Denny’s alwaar we het slechtste eten van de ganse reis voorgeschoteld kregen. Tip: vertrouw nooit Japanse restaurants met een Amerikaanse naam. Je krijgt er vieze opgewarmde kost die de maag vult, maar ook niet meer dan dat.