Dit opiniestuk van David Miliband, Brits minister van Buitenlandse Zaken, slaat nagels met koppen. Omdat ik de tekst zo goed vindt, neem ik hem integraal over op mijn blog. Ik heb twee zinnen in het vet gezet, die voor mij de kern van dit betoog vormen.
Zeven jaar na 9/11 is het duidelijk dat wij onze inspanningen om extremisme en zijn vreselijke uitwassen, met name terroristisch geweld, te voorkomen, dringend onder de loep moeten nemen. Sinds 9/11 heeft het begrip War on Terror het terrein afgebakend. De benaming had een aantal voordelen: ze verwees naar de ernst van de bedreigingen en naar de nood aan solidariteit en aan dringend ingrijpen, waar nodig met geweld. Maar uiteindelijk blijkt het begrip misleidend en onjuist te zijn. De vraag is niet of we het gebruik van terreur moeten uitroeien met alle middelen waarover we beschikken. Natuurlijk moeten we dat doen. De vraag is alleen hoe.
De idee van een ‘oorlog tegen terrorisme’ wekte de indruk van één gezamenlijke, grensoverschrijdende vijand, belichaamd door Osama bin Laden en Al-Qaeda. In realiteit zijn de motieven en de identiteiten van de terroristische groeperingen heel uiteenlopend. Lashkar-e-Taiba heeft wortels in Pakistan en beweert te strijden voor Kashmir. Hezbollah zweert bij verzet tegen de bezetting van de Golanhoogvlakte. De sjiitische en soennitische opstandelingen in Irak hebben massa’s eisen. Deze groeperingen zijn net zo verschillend als de Europese bewegingen uit de jaren 70 van vorige eeuw: Ira, Baader-Meinhof en Eta. Zij namen allemaal hun toevlucht tot terrorisme en soms steunden zij elkaar, maar ze hadden geen gemeenschappelijke redenen, en hun samenwerking was alleen ingegeven door opportunisme. Zo is het ook vandaag.
Hoe meer we terroristische groeperingen over één kam scheren en de conflicten louter beschouwen als een tweeledige strijd tussen gematigden en extremisten of tussen goed en kwaad, hoe meer we in de kaart spelen van hen, die groepen die weinig gemeen hebben willen verenigen. We moeten terroristische groeperingen bij de wortel aanpakken, hun wapen- en geldstromen droogleggen en de oppervlakkigheid van hun eisen blootleggen door hun aanhangers te kanaliseren naar een meer democratisch beleid.
De oorlog tegen terrorisme suggereerde ook dat de juiste aanpak in de eerste plaats militair was. Maar zoals generaal Petraeus en anderen tegen mij zeiden in Irak, kon de daar aanwezige coalitie de problemen niet oplossen door de tegenstanders uit te roeien. Dat is wat de aanhangers en de tegenstanders van de militaire acties in Gaza verdeelt. Gelijkaardige vragen duiken op in het debat over het antwoord op de aanslagen in Mumbai. De verantwoordelijken moeten door het gerecht bestraft worden en de Pakistaanse regering moet dringend efficiënte acties ondernemen om de terroristische netwerken op haar grondgebied te ontmantelen. Maar tijdens mijn bezoek aan Zuid-Azië deze week, benadruk ik dat samenwerking op lange termijn de beste remedie is tegen de terroristische dreiging.
We moeten het terrorisme aanpakken door de wet te laten zegevieren, niet door ze te ondermijnen, want wetten vormen toch de hoeksteen van de democratische samenleving. We moeten ons engagement voor mensenrechten en burgerlijke vrijheden handhaven. Dat is ongetwijfeld de les die we moeten trekken uit Guantanamo, en daarom zijn wij blij met het engagement van de verkozen president Obama om deze gevangenis te sluiten. De oproep tot een ‘oorlog tegen terrorisme’ was een oproep om de wapens op te nemen, een poging om solidariteit te verkrijgen voor een strijd tegen één gemeenschappelijke vijand. Maar de solidariteit tussen mensen en landen mag niet gebaseerd zijn op tegen wie we strijden, maar moet zich baseren op het beeld van wie we echt zijn en de waarden die we delen. Terroristen slagen in hun opzet als ze naties bang en wraakzuchtig maken, als ze landen dwingen om te antwoorden met geweld en repressie. Het beste antwoord hierop is weigeren om ons te laten intimideren.