Donderdag 21 april: Nara

Ontbeten met onigiri die ik kocht aan één van de kraampjes in het station van Kyoto. Van ons gezelschap was ik de enige die vandaag Japans ontbeet. De rest zag meer heil in het nuttigen van koffiekoeken (met een Japans tintje, uiteraard, groene thee en rode bonen worden hier ongeveer in alles verwerkt).

Vandaag was een heel bijzondere dag. We hadden afgesproken met het Japanse meisje dat we vorig jaar in Leuven leerden kennen. We zijn altijd via Facebook contact blijven houden en ik heb haar wat raad gevraagd toen we aan het twijfelen waren of we al dan niet onze reis zouden annuleren. Oorspronkelijk wilden we een grotere reis maken en zouden we ook haar eiland aandoen, maar tijdsgebrek deed ons besluiten enkel het hoofdeiland Honshu aan te doen. Ik stuurden haar ons reisschema door en vroeg of er toch een mogelijkheid was om elkaar te zien. En een drietal dagen geleden kreeg ik uitsluitsel. Ze zou de shinkansen naar Kyoto nemen en een nacht in ons hotel blijven overnachten.

Ik was wel wat nerveus, want we hadden mekaar maar één keer gezien en ik was niet meer zeker of ik haar wel zou herkennen, maar ze stelde ons gerust, zij zou ons wel vinden. Wat inderdaad niet zo moeilijk kan geweest zijn: vier westerlingen waarvan er één met lichtblond haar en een ander van bijna twee meter met lang krulhaar. We vallen hier nogal op, dat is een feit.

We spraken af op het perron van de trein naar Nara. Zij was al van vijf uur ‘s ochtends onderweg om op tijd in Kyoto station te zijn. Geweldig dat ze dat overhad om met ons mee op stap te gaan. En kijk, we hadden net ons ontbijt achter de kiezen of daar verscheen M. Ik herkende haar meteen: ze was net even vlot en sociaal als ik me herinnerde. Waren wij blij dat we een cadeautje voor haar meegenomen hadden uit het verre België: een doos Neuhaus pralines gekocht in een tax free shop in de luchthaven. Die pralines zijn onze ganse trip tot in Kyoto altijd mooi in hun tax free zakje blijven zitten, omdat ik ze niet durfde in de koffers steken. Ik geef niet graag geplette pralines af. Al moet ik zeggen dat de verleiding onderweg groot was om het pakje te openen, ze geraakten heelhuids in Kyoto. 😉

Na een aangename treinrit die we druk babbelend doorbrachten, kwamen we aan in het zonnige Nara. Nara was 74 jaar lang de hoofdstad van Japan en groeide in die tijd uit tot één van de mooiste steden van Azië. Veel van de oude gebouwen hebben de tand des tijds doorstaan. Beboste heuvels, schitterende tuinen, eeuwenoude houten gebouwen, Nara heeft het allemaal.

Op weg naar Nara Park, maakten we een korte tussenstop om dango te proeven. Een soort warme balletjes van rijstdeeg op een stokje. Dango zijn erg populair in Japan en worden aan kraampjes verkocht als snack voor tussendoor. Ik proefde de warme dango met een sojasausje. Het smaakte ok, maar een echte fan zal ik nooit worden, daarvoor vond ik de balletjes te taai en te deegachtig.

Nara Park is trouwens niet enkel bekend om de prachtige tempels. Niet voor niets is de mascotte van Nara een ventje met een hertengewei. We zetten nog maar een voet in het park en we maakten al kennis met de meest beroemde inwoners van Nara: de hertjes die werkelijk overal rondlopen en zonder aarzelen gewoon de straat oversteken. De herten zijn ongelooflijk brutaal. Ze zijn het gewoon dat mensen hen koekjes voederen en zullen dus ook niet aarzelen om je eten uit je handen te trekken als ze de kans schoon zien.

Nara Park is niet alleen een relict uit het verleden, de tempels worden nog druk bezocht door gelovigen en men was er zelfs bezig aan de bouw van een gloednieuwe tempel. Vreemd voor een land waarin de meerderheid van de inwoners beweert niet godsdienstig te zijn. Maar ze buigen wel allemaal als ze voor een tempel of heiligdom staan en voeren de rituele handelingen uit die bij zo’n bezoek vereist zijn.

Voor de lunch kochten M, mijn vriend en ik sushi aan een kraampje. “Famous sushi”, zei M, dus dat moesten we zeker proberen. Mijn broertje wilde zich nog steeds niet aan sushi wagen, dus hij en zijn vriendin kochten wat Japanse koeken in gekke vormen zoals een zeehondje of een konijn. We aten ons middagmaal in de stralende zon op een bankje voor een overheidsgebouw. De sushi die we aten was zorgvuldig in bladeren gewikkeld. Deze bladeren zorgen ervoor dat hij langer vers blijft én geven een bijzonder smaakje aan de sushi. Ik moet zeggen dat het alleszins erg smaakte en dat de sushi helemaal niet vergelijkbaar was met de sushi die ik al eerder at.

Het meest indruk maakte het tempelcomplex van de Todai-ji met zijn Daibutsuden (Grote Boeddhazaal). Het complex werd voltooid in 752. Om het grote Boeddha beeld van 16,5 meter hoog (de grootste ter wereld) te gieten werden honderden tonnen gesmolten brons, kwik en plantaardige was gebruikt. Het beeld is origineel, alleen het hoofd dateert uit 1692.

Nara was duidelijk een populaire bestemming voor schooluitstapjes, want we struikelden zowat over de Japanse schoolkinderen die allemaal graag “Herro!” naar de buitenlandse toeristen riepen. Grappig was het gat in een houten balk dat zich achteraan de tempel bevond en dat dezelfde grootte als het neusgat van Boeddha zou hebben. M vertelde ons dat wie door het gat kroop, wijs zou worden. We zagen dus hordes schoolkinderen door het gat kruipen. Zelf heb ik me er niet aan gewaagd. Het leek me wijs deze uitdaging aan mij voorbij te laten gaan, denk niet dat ik nog door dat gat zou geraken.

In de tempel was er de mogelijkheid om een stukje van de restauratie te financieren door een dakpan te kopen en daarop je naam en een wens te schrijven. Deze gelegenheid kon ik niet aan mij voorbij laten gaan. Binnenkort prijkt er op een Japans tempel een dakpan met mijn naam erop. Al heb ik er zo mijn twijfels bij of de verf wel waterresistent was.

Mijn vriend kon het niet laten en kocht na het tempelbezoek een zakje met koekjes voor de herten. In geen tijd was hij omringd door een ganse meute herten die niet bepaald zachtzinnig om koekjes kwamen bedelen. Hij hield er een grote blauwe plek aan over. Eén van de mensen die werkten in het park maakte er ons attent op dat de takken van de bomen allemaal tot op dezelfde hoogte boven de grond kwamen. Dit kwam doordat de herten alle takken opaten waar ze bij konden.

We zagen ook een hele oude houten opslagplaats die volgens een speciale techniek gebouwd was. Het deed denken aan de manier waarop blokhutten gebouwd worden, maar dan met driehoekige boomstammen in plaats van ronde. Heel vernuftig.

Nara is echt een wonderbaarlijke plaats. Alles is er mooi en fotogeniek. Je kijkt er je ogen uit. Zo maakte bijvoorbeeld de Nigatsu-do indruk met zijn betoverend uitzicht en het Kasuga-heiligdom met de prachtige lantaarns. Heel begrijpelijk dat dit als een heilige plek werd aanzien.

De avond viel te snel. We lieten Nara Park achter ons en keerden weer naar het station van Nara. Onderweg kwamen we voorbij een teppanyaki restaurant en omdat zowel mijn broertje als zijn vriendin deze Japanse manier van eten bereiden erg lekker vonden, besloten we dit te proberen. Het concept bleek hier lichtelijk anders te zijn. We zaten met z’n vijven rond een bakplaat waarop de reeds klaargemaakte gerechten werden gelegd zodat ze warm bleven en nog een klein beetje konden verder sudderen. Show cooking was er niet bij, maar iedereen was het erover eens dat het heerlijk was.

Een treinrit later waren we opnieuw in Kyoto. Mijn broer en zijn vriendin wilden na deze vermoeiende dag liefst gewoon naar het hotel terugkeren, terwijl mijn vriend en ik met M Kyoto introkken voor een drankje. M voerde ons naar een klein, groezelig restaurantje waar er enkel plaats was voor klanten aan de bar. Een ideale eetgelegenheid voor salary men. We zochten een plekje aan de toog en bestelden er saké. Op de toog stond een grote ijzeren pot te pruttelen met daarin een dik bruin vocht en allerlei ondefinieerbare ingrediënten. M verzekerde ons dat dit “famous soup” was en bestelde een bordje voor ons drie.

Mijn vriend en ik stonden wat weigerachtig ten opzichte van de inhoud van dat bord, zeker toen we vernamen dat die soep weken op dat vuur bleef staan terwijl er gewoon ingrediënten aan toegevoegd werden, maar we proefden er toch van. Het was te eten, maar ik was niet wild enthousiast en ik moet toegeven dat ik mezelf al de volgende dag met diarree op het toilet zag zitten.

M raakte in een enthousiast gesprek verwikkeld met de uitbater die het geweldig vond dat er buitenlanders zijn bar bezochten. Hij gaf ons allerlei reistips voor de omgeving van Kyoto waar we niks van snapten. En ter afscheid kregen we een heel bijzondere kaart mee waarop de namen van alle sumo-kampioenen stonden. Dit was een grote eer, want “not many people can have this” en er hing zelf een likje van de “famous soup” aan.

Doodop gingen we slapen na wat één van de beste dagen van deze vakantie toe nu toe was.

Woensdag 20 april: Kyoto

Helaas waren de weervoorspellingen niet aan onze kant. Negen graden is niet bepaald wat ik een aangenaam lenteweertje noem. Voor de eerste keer deze vakantie was ik genoodzaakt, zeer tegen mijn zin, een broek aan te trekken.

Ontbijten deden we in het Portal café onder Kyoto station. Het café beloofde ons een ontbijtbuffet voor een redelijke prijs. Slechte beslissing, want dit moet zo ongeveer het magerste, minst verzorgde buffet ooit geweest zijn. Jammer dat we van buitenaf niet konden zien wat het aanbod was en we enkel op de lovende reclame konden afgaan. Het enige wat mij min of meer kon bekoren was de misosoep. Zelfs het roerei zag er verlept uit. Een absolute misser die ons gelukkig niet al te veel geld kostte, maar toch nog te veel voor wat we kregen.

We namen de trein naar Kasteel Nijo, symbool van de macht en de rijkdom van het in Edo gevestigde shogunaat. Kasteel Nijo werd gebouwd door shogun Tokygawa Ieyasu (1543-1616) en werd in opdracht van diens kleinzoon Iemitsu verfraaid met prachtige schilderingen op de schuifdeuren.

Op weg naar het kasteel, passeerden we de Shisenen tuin, een fraai stukje groen met een tempel en een vijver in hartje Kyoto waar een reiger gewillig poseerde voor onze lens. Een oranje geverfd bruggetje en een boot met een drakenkop op de voorsteven maakten het fotogenieke plaatje compleet. Op de koop toe vielen er zelfs nog kersenbloesems te bewonderen.

Ook in Kasteel Nijo was het bijzonder rustig. De enige andere bezoekers waren bendes schoolkinderen in uniform en een enkele verdwaalde toerist. We deden onze schoenen uit om het interieur van het kasteel te kunnen bekijken. Het rondlopen in het kasteel is een belevenis op zich: bij elke stap die je zet, brengen de houten vloeren vogelachtige piepgeluiden voor. De nachtegaalvloeren werden speciaal zo ontworpen om mogelijke indringers niet de kans te geven ongemerkt het kasteel binnen te dringen.

De schuifdeuren in de vertrekken waren beschilderd met tijgers, luipaarden, kersenbloesems, zwaluwen, pauwen en pijnbomen. De schilderingen worden toegeschreven aan de Kanoschilders die in de 15de eeuw aanzien verworven. De schilderingen in Kasteel Nijo zijn de grootste die de Kanoschilders ooit maakten. Alle vertrekken die we tegenkwamen waren op de schilderingen na leeg. Wat een contrast met de pracht en praal van Europese kastelen en paleizen. Enkel in de Ohiroma Ichi-no-ma (audiëntiekamer) konden we een opstelling met poppen bekijken die daimyo (Japanse krijgsheren) voorstelden terwijl zij buigend knielden voor de shogun.

Wat vooral opviel, was hoe koud en tochtig dit kasteel was met lange gangen en flinterdunne muren. Het zal niet gemakkelijk geweest zijn om het hier in de winter behaaglijk te maken. Nu begrijp ik beter waarom de kimono’s van adellijke heren en dames uit zoveel verschillende lagen bestaan. Mijn voeten die enkel door een dunne kous van de koude vloer gescheiden werden, waren na de rondgang behoorlijk afgekoeld en ik was blij dat ik mijn laarzen weer kon aantrekken.

Na dit bezoek slenterden we verder door de prachtige tuin van het kasteel. We bewonderden de minutieus gesnoeide bomen en de vijver waarin de kunstig geplaatste rotsen werden weerspiegeld. Een kleine beklimming van één van de omwallingen bood ons een mooi uitzicht over de tuin. Het moet nogal wat werk kosten om zo’n gigantische terrein te onderhouden. We zagen tijdens onze wandeling dan ook verschillende tuinlieden aan het werk. De weeping cherry blossoms (kerselaars met takken die afhangen als een wilg) stonden in volle bloei en we genoten van de schoonheid der natuur.

Ondertussen was het alweer middag. We vonden een piepklein Thais/Balinees/Indonesisch restaurantje waar we een simpele menu bestaande uit soep, nasi en een nagerechtje aten voor geen geld. Het beviel me dat deze variant van de Oosterse keuken gebruik maakte van iets pitterigere kruiden dan we in de Japanse keuken gewoon zijn. De pure ingrediënten die in de Japans keuken gebruikt worden, zijn soms wat flets van smaak.

We zetten onze weg verder naar het Keizerlijk Park, ofte Gyoen Park dat 1300 op 700 meter meet en vrij bezocht kan worden door iedereen. Er groeien in totaal ongeveer 50.000 bomen in het park. Brede lanen met kiezels zorgen voor een gevoel van ruimte dat je niet verwacht in een drukke stad als Kyoto. Het park dateert vanuit de vroege Edo periode toen de residenties van de hoge adel allemaal gegroepeerd werden rond het paleis en het geheel ommuurd werd. Toen de hoofdstad van Japan van Kyoto naar Tokyo verplaatst werd, werden de huizen van de adel met de grond gelijk gemaakt en kwam er ruimte vrij voor dit park.

We hadden enorm veel geluk, want toen we bij het paviljoen kwamen waar kaarten voor het koninklijk paleis verkocht werden, bleek dat we net op tijd waren om aan te sluiten bij de laatste Engelse rondleiding van de dag, om twee uur (!) in de namiddag. Het Engels van de gids was niet zo goed en door haar vreemde uitspraak verstond ik het soms gewoon niet, maar hier en daar konden we toch iets interessant meepikken. We kregen door haar uitleg alleszins een beter inzicht in de leefgewoonte van lang geleden en het waarom van sommige bouwtechnische beslissingen.

In de keizerlijke gebouwen troffen we ook schilderingen aan op de schuifdeuren, maar ze waren minder rijk en overdadig dan die in Kasteel Nijo, de residentie van de shogun. Dit kwam doordat de shogun de wereldlijke macht bezat, terwijl de keizer de goddelijke macht bezat en als een soort godheid binnen het shintoïsme vereerd werd.

We zagen de grote Shishinden hal, waar de troon van de keizer zich bevindt en enkele vroegere keizers gekroond werden. De binnenplaats van het gebouw lag vol met witte kiezels die niet alleen aangenaam voor het oog waren, maar er ook voor zorgden dat het licht van buiten in het gebouw weerkaatst werd. Dit gedeelte was nog maar pas opgeknapt en in briljant oranje geschilderd.

Het dak van de keizerlijke gebouwen bestond uit vele lagen schors van cypressen die samengeperst zo’n dertig centimeter dik waren. De lagen schors worden op elkaar bevestigd met bamboestokjes, zodat er in het ganse dak geen ijzer gebruikt dient te worden en er zich ook geen roest kan vormen. Nadeel is wel dat dit dak na dertig jaar aan vervanging toe is. Het herstellen van dit bijzondere dak is heel duur en vergt een speciaal vakmanschap dat zeldzaam geworden is. De vervanging van het keizerlijke dak duurt 25 jaar. Dat wil zeggen dat het werk bijna nooit gedaan is.

We kregen ook een prachtige landschapstuin te zien. Een Japanse landschapstuin wordt zo aangeplant dat de tuin in het klein de variëteit van het Japanse land weergeeft. Grote bomen stellen bergen voor, een vijver de zee, enzovoort. Terwijl we de tuin vanuit alle mogelijke hoeken aan het fotograferen waren, kwam de staart van onze groep een groep VIP’s tegen die een aparte rondleiding kregen. Groot was onze verbazing toen we tussen de VIP’s onze oud-premier Jean-Luc Dehaene ontdekten. Heel surreëel om hem in Japan tegen het lijf te lopen. Doch mijn medereizigers bevestigden dat mijn verbeelding geen loopje met me nam.

We wierpen nog een blik op de Otsunegoten, de effectieve residentie van de keizer, die er beslist koud en tochtig uit zag. De gids bevestigde dat de vele lagen kimono’s de drager ervan moesten beschermen tegen de koude. Soms werd er ook een klein hout- of kolenkacheltje onder al die lagen kleren verstopt zodat de drager het toch een beetje warm had.

De rondleiding liep ten einde, we bedankten de gids en maakten van de gelegenheid gebruik om te vragen hoe de typische Japanse pruimenlikeur die we al een paar keer dronken, heette. Ik weet niet of dit tot de standaardvragen behoort, maar zonder verpinken antwoordde de gids dat deze likeur umeshu heette. Handig om weten voor als we deze lekkernij in de toekomst opnieuw wilden bestellen.

Vervolgens namen we voor een appel en een ei (220 yen per rit, eender hoever de bus ging) de bus naar Kinkaku-ji, het Gouden Paviljoen. Het huidige Gouden Paviljoen is een reconstructie. Het originele paviljoen dat dateert uit de veertiende eeuw ging in 1950 in de vlammen op. Het elegante bouwwerk is volledig met bladgoud bedekt en bekroond met een bronzen feniks. De bijhorende tuin is aangelegd in Muromachistijl. Het paviljoen en de tuin zijn een lust voor het oog., Op het moment dat wij er waren, deed de zon haar best om de kleuren goed tot hun recht te doen komen.

We probeerden een 100 yen-stuk in een potje bij één of andere godheid te laten belanden, maar faalden jammerlijk. Spijtig, want ik had nog wel wat wensen die vervuld konden worden (zo zou het bijvoorbeeld aangenaam zijn als de temperatuur met een tiental graden zou stijgen).

Na deze wandeling namen we opnieuw de bus. We doorkruisten tijdens een rit van veertig minuten ongeveer de ganse stad. Ondertussen zagen we de hemel langzaam betrekken. De rit bracht ons bij het Gion-district, de bekendste geishawijk van Kyoto. We startten onze verkenning bij het Yasakaheiligdom waar in juli het festival Gion Matsuri gevierd word, het belangrijkste religieuze feest Kyoto.

We wandelden verder naar Oost-Gion, een buurt die gespaard gebleven is van de branden die Kyoto teisterden, omdat de buurt zich aan de andere kant van de rivier de Kamo bevond. Daardoor is dit een van de meest authentieke gebieden van Kyoto met prachtige oude houten huizen en zonder een spoortje van lelijke neonverlichting. Heel aangenaam om door de heuvelachtige straatjes te slenteren. Een stukje Brugge in Kyoto. In het algemeen vind ik dat Kyoto meer weg heeft van een banale grootstad met lelijke hoogbouw dan ik oorspronkelijk verwacht had. Ik verwachtte een erg pittoreske stad. Die verwachting werd door Oost-Gion volledig ingelost, maar dit geldt niet voor de andere buurten.

We wandelden tot aan de vijf verdiepingen hoge Yasakapagode en keerden vervolgens met een hongerige maag op onze stappen terug. Het is niet altijd even makkelijk om met vier personen overeen te komen voor het avondmaal en zo kwamen we in een dessertcafé op een vierde verdieping terecht. Een chique gelegenheid waar de kaart enkel en alleen in het Japans beschikbaar was. En zo kwam onze kennis van het katakana weer maar eens van pas. Al duurde het wel even voordat we doorhadden dat er doodeenvoudig crêpe Suzette op de menu stond.

We bestelden twee bordjes pannenkoeken elk: eentje met Japanse whiskey en een tweede met crêpe Suzette. De pannenkoeken waren om duimen en vingers af te likken, zo lekker. Die Japanners verstaan de kunst van het pannenkoeken bakken.

Na dit zoete avondmaal keerden we naar het hotel terug, met nog een tussenstop bij wat winkels onderweg. Blijkbaar hadden de pannenkoeken toch nog een gaatje gelaten voor een tweede dessert.

Dinsdag 19 april: Kyoto

Mijn vriend was extra vroeg opgestaan om in de onsen te genieten van de zonsopgang. Hij kwam helemaal warm en hitsig terug van zijn onsenavontuur. Jaja, zo tussen blote Japanners zitten, het doet wat met een mens. 😉

Na in Hakone exact hetzelfde ontbijt als de dag voordien verorberd te hebben, vertrokken we gepakt en gezakt richting station. Volgende halte: Kyoto! De meeste Japanreizigers zijn erg enthousiast over deze voormalige hoofdstad van Japan, dus ik was benieuwd. Zoals we dit ondertussen gewoon zijn, bracht het Japanse openbaar vervoer ons stipt tot op de minuut op onze bestemming.

In het station van Kyoto trokken we eerst richting tourist office om alvast de nodige folders en plannetjes op te laden. Het was even zoeken voor we het juiste hotel gevonden hadden. Blijkbaar zijn er twee APA-hotels vlakbij het station en uiteraard stonden we eerst in het verkeerde. Gelukkig bleken de reservatiesystemen aan mekaar gekoppeld en legde de vriendelijke dame aan de receptie ons uit hoe het juiste hotel te bereiken. Het hotel bleek een blok verder te liggen.

De kamers in ons hotel waren de kleinste die ik ooit gezien heb: een bed van 120 centimeter breed nam het merendeel van de ruimte in, daarna was er enkel nog plaats voor een gangetje waar net twee koffers in konden platliggen en een minibadkamer. Als mijn broer zich in bed uitstrekte, kwam hij met zijn voeten aan het raam. Maar verder geen klagen, de kamer was van al het nodige comfort voorzien.

Ondertussen was het al bijna 14.00u, hoog tijd om ergens een mddagmaal bijeen te scharrelen. We keerden terug naar het Porta shoppingcentrum onder het station en vonden daar een lange gang met veel goedkope restaurantjes. We vonden een restaurant dat een Japanse specialiteit serveerde: okonomiyaki en negiyaki zijn allebei een soort omelet met diverse ingrediënten (vis, vlees, groenten) die in een pan geserveerd worden. Negiyaki is een dubbelgevouwen omelet, terwijl okonomiyaki met een soort dikke zoete saus en katsuobushi opgediend wordt. Best wel lekker, maar we hadden na deze maaltijd allemaal het gevoel dat ons eierenquota voor deze reis ongeveer bereikt was. Japanners blijken dol op eieren te zijn en in veel gerechten zit wel op één of andere manier ei verwerkt.

De eerste bezienswaardigheid die we aandeden in het koude en bewolkte Kyoto waren de Nishi- en Higashi Honganji tempels. Eén van beide tempels onderging momenteel een grondige restauratie, waardoor de buitenkant aan het zicht onttrokken werd. We hadden het gevoel dat er momenteel een restauratiegolf door Japan trekt, want we zagen op onze trip al veel gesluierde tempels en heiligdommen.

Blijkbaar was er in de tempels één of ander groot event aan de gang, want eens we binnen waren, kwamen we tussen grote groepen Japanners terecht in een grote hal met rijen en rijen genummerde klapstoeltjes en grote tv-schermen. We besloten ons te laten meevoeren door de stroom, maar werden al snel tot staan gebracht en resoluut de andere kant uit gestuurd.

Via een trap kregen we toegang tot de stellingen die rond de tempel gebouwd waren en konden we een blik werpen op het dak dat momenteel volop gerestaureerd werd. Heel interessant om de structuur van zo’n dak van dichtbij te kunnen bestuderen. Tijdens dit bezoek ervoeren we de eerste keer iets van drukte, vooral dan van de aanwezige Japanners. Het aantal buitenlandse toeristen was nog altijd op twee handen te tellen.

Het parcours langs en doorheen de tempel bracht ons bij een afzonderlijke tentoonstelling over een Japanse vrouw waarvan op driejarige leeftijd de benen geamputeerd werden. Ze vergeleek zichzelf met een Japanse darumapop, een pop zonder armen en benen die als geluksbrenger dienst doet. Een pakkend verhaal over moed een doorzettingsvermogen, want ze slaagde erin een zinvol leven te leiden en werd later tijdens haar leven zelfs een veelgevraagd spreker. Al werd wat mij betreft iets te zeer de nadruk gelegd op het religieuze aspect, maar dat was natuurlijk te verwachten, gezien de omgeving.

Net toen we het tempeldomein verlieten, losten de donkere wolken die de hele namiddag al dreigend boven onze hoofden hingen, hun waterige inhoud. Uiteraard lag de hele collectie paraplu’s die we tot nu toe op onze reis bijeengespaard hadden op onze kamer. Gelukkig was er een tempelmedewerker die medelijden met ons buitenlandse toeristen had en ons achterna liep met vier paraplu’s van de tempel. “A present”, zei hij. Een nuttiger geschenk had hij ons op dat moment niet kunnen geven.

We hadden langer in de tempel doorgebracht dan verwacht en het was al bijna tijd voor het avondeten. Omdat we nogal laat middag gegeten hadden, was er van een hongergevoel nog niet echt sprake. Een geschikte gelegenheid vinden om gewoon iets te drinken, blijft moeilijk in Japan. Een klassiek café of bar waar je enkel iets kan drinken, zijn we nog niet tegen gekomen.

We trokken dan maar terug naar het ons ondertussen vertrouwde station van Kyoto waarvan we de moderne architectuur bewonderden. Het gebouw is een ontwerp van Hiroshi Hara en werd voltooid in 1996. Het gebouw is zeer mooi, maar spijtig dat de open architectuur de koude en de regen het gebouw laat binnenkomen. In de zomer is dit ongetwijfeld een gezellige plek. Nu deed het meer denken aan een tochtgat.

In het stationsgebouw bevindt zicht het winkelcentrum The Cube. We liepen door gigantische elektronicawinkels van meerdere verdiepingen, zagen eindeloos veel klerenwinkels met lelijke Japanse kledij en bleven het langste hangen op het verdiep met de levensmiddelen. We voelden ons een beetje als Alice in Wonderland. Al die onbekende en vreemdsoortige etenswaren, een mens zou van alles moeten kunnen proeven.

Een serie roltrappen bracht ons naar het hoogste verdiep. Alwaar we een mooi, zij het uitgeregend, uitzicht over Kyoto hadden. En zo belandden we op de restaurantverdieping van The Cube. We vonden een restaurant waar iedereen z’n gading kon vinden en bestelden alledrie een setmenu. Mijn vriend en ik gingen voor de menu met tempura en sashimi. Daarbij werden rijst, de onvermijdelijke misosoep, opgelegde groenten en een viertal slaatjes van zeewier en tofu geserveerd. Heel lekker en verfijnd allemaal.

Na de maaltijd sloeg de vermoeidheid toe en trokken we ons terug in onze hotelkamer. Vlakbij ontdekten we een café met Belgische bieren. Toch nog een café in de buurt! Al leek 1050 yen voor een Orval ons toch net te veel.

De rest van de avond bracht ik door al pendelend tussen onze hotelkamer en de onsen op het elfde verdiep. Daar bevond zich namelijk de wasmachine en de droogkast. Dit wil zeggen dat ik onze was gedaan heb tussen een hoop naakte Japanse vrouwen. Ik kan ergens wel begrijpen dat het hotel die machines daar plaatst, want de meeste vrouwen zullen de was insteken en dan gaan relaxen in de onsen, maar echt handig is het niet: in zo’n hete en vochtige omgeving zitten wachten tot je was gedaan is als je zelf geen zin hebt om in de onsen te gaan. Er was ook maar één wasmachine beschikbaar, die bij de onsen van de heren tel ik uiteraard niet mee. Ik zie me nog niet de was doen tussen een hoop naakte Japanse venten. 😉 Enfin, de was raakte uiteindelijk gedaan. Zij het dat elk vrij plekje in onze toch al krappe kamer door drogende was werd ingenomen.

Maandag 18 april: Hakone

Alweer een mindere nacht. In onze hotelkamer hing een duffe geur van (denk ik) verschaalde rook en die geur kroop in mijn neusgaten en zorgde voor een opstoot van die vervelende prikkelhoest waar ik al even mee sukkel.

We hadden de bar waar het ontbijt geserveerd werd helemaal voor ons alleen. Twee diensters stonden volledig ter onzer beschikking. We kregen een Westers ontbijt met worstjes, roerei en toast. Een aangename afwisseling tussen al die rijst door. Na het ontbijt wandelden we langs de hoofdstraat naar het treinstation van Hakone waar we de bus zouden nemen. Hakone is een bergdorp met natuurlijke hete bronnen dat al sinds de 9de eeuw populair is als kuuroord. Naar het schijnt kan het er erg druk zijn, maar daar merkten we op het moment dat wij er waren weinig van.

Een busrit van 40 minuten klimmen later zagen we het prachtige Ashimeer opdagen. We stapten uit aan de halte die op ons plannetje stond aangegeven en na even zoeken vonden we de oude laan met cederbomen. De bomen werden aangeplant in 1618 langs de oude Tokaido weg tussen Edo (Tokyo) en Kyoto. Nu is er nog zo’n 2 km over van de oorspronkelijke route. Heel indrukwekkend om te wandelen onder deze eeuwenoude bomen. Alleen spijtig van de drukbereden straat die er vlak naast lag.

Op het einde van de laan, kwamen we bij een reconstructie van de Sekishobarrière, een soort douane avant la lettre die de reizigers op deze weg en dan vooral de vrouwen controleerde. De gebouwen van de Sekishobarrière gaven een goed inzicht in het leven van toen. De vertrekken werden bevolkt door grijze mannequins die taferelen uitbeeldden uit het dagelijkse bestaan van het checkpoint. We klommen tot het uitkijkpunt helemaal bovenaan en kregen in ruil een prachtig uitzicht over het meer cadeau. Echt de moeite van het bezoek waard.

In één van de winkeltjes langs de weg kon ik het niet laten een pakje met kin-goma dango (de benaming volgens het plakkaatje in de winkel, al vond ik het eerder mochi met sesamzaadjes errond). We aten de mochi op terwijl we wachtten op onze Hakone Sightseeing Cruise. (Het klinkt fancier dan het was.)

Een groot fake zeilschip voerde ons over Lake Ashi naar het begin van de kabelbaan. We gingen even boven op het dek staan, maar de snijdende koude wind dwong ons naar het benedendek. In de zomer moet dit een zalig boottochtje zijn. We zullen nog eens moeten terugkomen voor een onsenkuur in een ander seizoen.

Ons middageten nuttigden we in een groot self service restaurant bij het begin van de kabelbaan. Tijdens het hoogseizoen stikt het daar ongetwijfeld van het volk, maar nu was het er bijzonder leeg, wat maakte dat we snel gegeten hadden. Ook de kabelbaan hadden we bijna voor ons alleen. We konden zonder ook maar een minuut te moeten aanschuiven een cabine binnen wandelen. We genoten van het mooie uitzicht op het meer, maar het meest spectaculair was het zicht op het Owaku-dani (dal van het grote koken), een gebied met zwavelhoudende stoomgaten.

We stapten onderweg uit om door de Owaku-dani vallei te wandelen. De vallei werd gevormd door een vulkanische explosie en nog steeds bevat de ondergrond gevaarlijke gassen. Er deden zich in de vallei al verschillende aardverschuivingen voor en soms is het niet mogelijk de paden door de vallei te betreden omdat het te gevaarlijk is. Het borrelende melkwitte water, het geel van de zwavel en de stank van rotte eieren gaven je het idee dat je op een andere planeet was. Op het hoogste punt van onze wandeling door de vallei vonden we een hutje waar je “zwarte eieren” kon kopen. De eieren werden gekookt in het natuurlijk kokende zwavelhoudende water, waardoor de schil helemaal zwart werd. Uiteraard verandert dat niets aan de smaak, maar iedereen die tot boven komt, moet natuurlijk zo’n ei consumeren.

We voelden alweer regendruppels, dus zetten we onze tocht in de kabelbaan verder. Aan het einde van de kabelbaan wachtte ons alweer een ander transportmiddel: een tandradtrein (cable car). Het treintje overbrugde een steile helling naar beneden, waar we op een al klaar staande gewone trein overstapten.

We zaten enkele minuten in de trein, die nog steeds niet vertrokken was, toen we ons realiseerden dat onze twee paraplu’s nog in de tandradtrein lagen. Het treintje stond er nog steeds. We twijfelden even, want een trein voor je neus zien vertrekken is niet leuk, maar mijn vriend besloot het erop te wagen en snel terug te lopen naar de tandradtrein. Tot onze verbazing bleek er van de paraplu’s geen spoor meer. Al een geluk dat we er niet echt persoonlijk aan gehecht waren en er op onze hotelkamer nog twee andere lagen. 😉

Een treinrit van veertig minuten later waren we opnieuw in Hakone. Het was ondertussen alweer een uur of zes, sluitingstijd in Hakone. We vonden een kunstzinnige eetgelegenheid die we helemaal voor ons alleen hadden en waar we sandwiches en een stukje taart aten. De ruimte stond vol met resultaten van de verzamelwoede van de eigenaar: mariabeelden, schilderijen, prullaria. Alles had er een plaatsje gevonden.

Na dit bescheiden avondmaal sloeg de vermoeidheid toe. We gingen terug naar het hotel om daar wat te relaxen. Gelukkig had ons seventies hotel een onsen. Twee zelfs, waarvan eentje helemaal boven op het dak. Helaas zijn in Japan de onsen bijna nooit gemengd. Dus genoot ik samen met de vriendin van mijn broertje van de deugddoende warmte van de onsen, terwijl mijn vriendje zich zonder internet verveelde op de kamer.

Zondag 17 april: Tokyo en Hakone

Gelukkig was de maag van mijn broertje vlot hersteld van het pijnlijke tempura-incident van gisteren. Helaas bracht ik een groot deel van de nacht weer hoestend door en begon ik op de koop toe last te krijgen van keelpijn. Al een geluk dat we keelpastilles in onze reiskoffer gestoken hadden.

Voordat we aan onze treinrit naar Hakone begonnen, brachten we een bezoek aan het Harajukudistrict. Het district kwam tot bloei nadat hier in 1964 de Olympische spelen gehouden werden. Nu staat Harajuku bekend om de modewinkels en de jongeren met extravagante outfits die je er kan aantreffen. Die outfits waren meteen de reden van ons bezoek. Mijn broer is heel erg geïnteresseerd in de Japanse jongerencultuur, dus dit was één van de plaatsen die hij beslist wilde zien.

Bij het Olympisch Stadion in het Yoyogipark troffen we al snel een hele samenscholing van jonge meisjes aan in de meest uiteenlopende outfits. De bijeenkomst leek echter alles behalve spontaan, want ze stonden allemaal netjes in een steeds langer wordende rij. Een voorbijganger wist ons te vertellen dat de tienermeisje op een J-popidool stonden te wachten. Het optreden waarvoor iedereen stond aan te schuiven, begon om 17.00u. Wij waren er om half elf in de ochtend. Een mens moet er iets voor over hebben om een plekje vlak voor het podium te veroveren…

Na wat foto’s van mijn broer met de opgedirkte meisjes genomen te hebben (hij stak ongeveer een halve meter boven hen uit en de meisjes vonden het geweldig om met hem op de foto te gaan), trokken we richting het Meijiheiligdom, het belangrijkste shintoheiligdom van Tokyo. Het heiligdom stamt uit 1920, maar werd in 1945 door de bommen van de geallieerden verwoest. Met behulp van schenkingen werd het in 1958 weer opgebouwd. Rond de jaarwisseling bezoeken ongeveer drie miljoen mensen het heiligdom om te bidden voor geluk in het nieuwe jaar.

We liepen langs een prachtige bosrijke laan in de richting van het heiligdom toen we tegengehouden werden door vier jonge Japanse studenten. Zeer beleefd vroegen ze of ze ons een rondleiding in het heiligdom mochten geven. Ze studeerden allevier Engels en waren lid van een club om hun Engelse conversatie te oefenen. Ze verzekerden ons dat de rondleiding gratis zou zijn.

Uiteraard wilden wij deze jongelingen graag helpen om hun Engels wat te oefenen. We liepen samen verder en kregen wat uitleg over het heiligdom. Al snel bleek hun kennis van het heiligdom zelf heel erg beperkt. Ze hadden duidelijk enkele standaardzinnetjes ingestudeerd over bepaalde rituelen, maar van zodra je een vraag stelde, moesten ze het antwoord schuldig blijven. Twee van de vier konden redelijk hun plan trekken in het Engels, maar de andere twee bakten er eerlijk gezegd niet veel van. Ofwel waren ze te verlegen om iets te zeggen tegen ons. Ze ontdooiden gelukkig een beetje toen mijn broertje over Japanse anime en manga begon.

In het heiligdom zagen we een écht traditioneel Japans huwelijk met een prachtig uitgedoste bruid en bruidegom. Al zou ik niet graag in zo’n kimono rondlopen, lijkt me heel erg lastig om zo kleine stapjes te moeten nemen.

Het uur om onze trein naar Hakone te nemen, naderde. We namen afscheid van de sympathieke studenten. Natuurlijk niet zonder eerst samen op de foto te gaan, terwijl we het vredesteken maakten. Dé typisch Japanse manier om op de foto te gaan. 😉

In het station van Tokyo kochten we voor de lunch wat eten aan één van de vele kraampjes. Ik kocht een bentobox. Ik zag al veel foto’s van bentoboxen, maar het was de allereerste keer dat ik er zelf één at. De bentobox bevatte tempura, krab, opgelegde groenten, tofu, paddenstoelen en nog wat onidentificeerbare dingen die best lekker smaakten. Handig, zo’n kant en klare lunchbox. Jammer dat dit in België nergens verkrijgbaar is. Om de dorst te lessen, dronken mijn vriend een ik een heel toepasselijke smoothie: een Tokyo green met één of andere groene bladgroente.

Vlak voordat we de shinkansen opstapten, liet ik me nog verleiden tot de aankoop van een Tokyo banana, maar dit luchtige sponsachtige gebakje in de vorm van een banaan, gevuld met een soort bananenmousse kon op weinig enthousiasme bij mijn reisgenoten rekenen. En eerlijk gezegd had ik er zelf ook meer van verwacht.

In Hakone station werden we onthaald door een zeer gedienstige toeristisch medewerker. Aan de manier waarop hij zich uitsloofde om samen met ons alle mogelijkheden van de Hakone Free Pass te overlopen, viel duidelijk op te maken dat hij vandaag nog niet veel toeristen had zien passeren. Buigend en dankend verkocht hij ons deze pas die ons toegang tot een heel scala aan vervoermiddelen zou geven.

Om ons hotel te bereiken besloten we echter gebruik te maken van de benenwagen. De hoofdstraat van Hakone was een opeenvolging van winkels met etenswaren en souvenirs met daartussen wat restaurants. We maakten een kleine (ongewilde) omweg, maar dankzij de hulp van (alweer) een hulpvaardige Japanner vonden we Senkei Plaza, waar we een zeer ruime kamer in seventies style toegewezen kregen mét tatamimatten, maar gelukkig ook met gewone bedden.

Het was ondertussen een uur of half vijf, te laat om de aanbevolen route van de free pass te volgen. Dus beperkten we ons tot een wandeling door het centrum van Hakone, waar de meeste winkels ondertussen begonnen te sluiten. We vonden na wat heen en weer geloop een klein restaurantje waar we (alweer) soep met noedels aten. Mijn vriend had per ongeluk een gerecht gekozen met koude noedels. Het was eetbaar, maar laten we eerlijk zijn, warme noedels smaken echt wel beter. Om zeven (!) uur werden we uit het restaurant gezet omdat ze gingen sluiten

Tijdens onze wandeling hadden we een hotel gevonden met free wireless. Ons eigen seventies hotel was niet genoeg mee met de tijd om een internet connectie, laat staan een wireless connectie aan te bieden. In Hakone by evening valt zo goed als niets (zeg maar gewoon: niets) te beleven. Dus gingen we met z’n vieren iets drinken in de lobby van het hotel met wireless. Op de oprit staan surfen, is ook zo’n raar gezicht, nietwaar? De vriendin van mijn broer koos een fluogroen drankje van de kaart. Omdat we voor ons vertrek zoveel opmerkingen over radioactiviteit en groen uitslaan kregen, maken we er een sport van om zoveel mogelijk groene dingen te eten en drinken.

We besloten vroeg te gaan slapen, in de hoop dat mijn hoest zo snel zou verdwijnen.

Indrukken uit Japan

  • In Tokyo rijden de fietsers op het voetpad. Niemand gebruikt er een fietsbel, waardoor het toch wel even schrikken is als er plots een fietser rakelings langs je scheert.
  • In Japan zijn de meeste toiletten gratis. Alle toeristische bezienswaardigheden zijn uitgerust met moderne toiletten die meestal heel erg proper zijn. Er zijn zowel hurktoiletten als gewone wc’s voor ons verwende Westerlingen. Soms zijn de toiletbrillen zelfs verwarmd om onze billen vooral geen kou te laten lijden.
  • Een Japanner buigt, dankt, buigt, dankt, buigt, dankt, enzovoort enzoverder.
  • Japanners zijn zeer vriendelijk en behulpzaam. Je hoeft nog maar ergens stil te staan met een stadsplan in de hand of daar zijn ze al om je verder te helpen. Zelfs als je die hulp helemaal niet nodig hebt.
  • In alle restaurants krijg je gratis water of gratis thee. Een pracht van een dienstverlening vind ik dat. Mag gerust ook in Europa ingevoerd worden.
  • Mijn vriend heeft zich voorgenomen elke dag een nieuw drankje uit de alomtegenwoordige automaten te proberen, bij voorkeur eentje met veel cafeïne, koude koffie in blik is heel hip in Japan. Warme koffie in blik kan ook.
  • Nog nooit zoveel en zolang staan wachten aan rode lichten. Dat duurt en dat duurt en dat duurt. En toch blijven alle Japanners mooi staan tot het groen wordt.
  • In Japan vind je nergens vuilbakken op straat. Ook in de treinstellen vind je geen afvalbakjes. Enkel in de grote stations vind je hier en daar een afvalbak. Naast de automaten staat meestal een bak waarin de blikjes en petflessen verzameld worden. Dit blijkt een ideale manier om de straten proper te houden. Iedereen neemt gewoon zijn vuilnis mee naar huis en niemand gooit iets op straat. De straten liggen er werkelijk waar kraaknet bij. Aan de andere kant is dit behoorlijk vervelend als je een verkoudheid hebt en je nergens je papieren zakdoekjes kan wegsmijten.
  • In elke tempel kan je bij een monnik terecht voor een stempel en een wens in kalligrafie. Je koopt ter plekke een boekje en verzamelt zoveel mogelijk stempels. Een leuk aandenken voor later.
  • Het is muisstil in de metro. Niemand zegt iets en het is verboden te telefoneren. Iedereen leest ofwel een boekje, is bezig met zijn gsm of doet een dutje. Gesproken wordt er niet. Enkel wij buitenlandse toeristen wisselen af en toe een woord.
  • In de metro zijn er plaatsen voorbehouden voor oudere mensen, zwangere vrouwen en mensen met een handicap. Sommige treinen hebben wagons die enkel voor vrouwen bedoeld zijn.
  • Japanners vinden het snuiten van je neus een degoutante gewoonte. Nooit zal je een Japanners zijn zakdoek zien bovenhalen om zich van overtollig vocht en slijmen te ontdoen. Ze halen daarentegen (meestal erg luidruchtig) hun neus op totdat ze zich in afzondering kunnen ontdoen van deze ballast. Verkouden zijnde, denk ik dat ik dus al veel Japanners gedegouteerd heb.
  • Japanners gebruiken overdadig veel verpakkingsmateriaal. Een plastic verpakking per item, papiertjes, kartonnetjes, een groter plastic verpakking en daarrond nog eens een papieren cadeauverpakking. En jawel, altijd en overal krijg je een plastic zakje. Van afval voorkomen, hebben ze nog niet echt gehoord hier.

Zaterdag 16 april: Laatste dag in Tokyo

Vandaag gelukkig een betere nacht gehad. Er gaat toch niks boven een echt bed, zelfs al is het je eigen bed niet. We begonnen de dag met een bezoek aan de Senso-ji tempel in hartje Tokyo. In de Nakamise-dori, een straatje met shops met allerlei prullaria en etenswaren, ervoeren we voor het eerst de drukte van een miljoenenstad als Tokyo. Al vermoed ik dat de drukte op deze zaterdag al bij al nog meeviel en het tijdens hoogdagen nog honderd keer erger is.

We bewonderden de reconstructie van de vijf verdiepingen hoge pagode en wreven de Nade Botokesan Buddha over zijn hoofd om zo geluk en een goede gezondheid af te dwingen. We zagen de gigantische rode lantaarns die ongeveer in elk toeristisch boekje over Tokyo staan. Op weg naar de wierrookverbrander en de grote hal, kwam we langs een rij monniken die de passanten aanspoorden iets te geven voor het goede doel, vermoedelijk voor de slachtoffers van de aardbeving en tsunami.

Terwijl we dit alles in ons opnamen, voelden we de grond alweer lichtjes trillen, deze keer amper waarneembaar. Al zagen we wel de belletjes aan de pagode heen en weer wiegen. Het is verbazingwekkend hoe snel een mens aan dit fenomeen went. De eerste keer waren we een beetje ongerust en opgewonden tegelijkertijd, nu schonken we er amper aandacht aan.

We aten ter plaatse enkele typische Japanse specialiteiten: melon pan (een soort zacht gesuikerd brood in de vorm van een halve meloen), ningyo-yaki (de gevulde zachte figuurtjes die we eerder al in Kamakura aten) en een soort roze gefrituurde mochi. Japan heeft zoveel etenswaren die ons totaal vreemd zijn dat je hier elke dag van het jaar wel iets nieuws kan uitproberen.

We zegden de tempel vaarwel en namen één van de vele treinen van JR Rail naar Shibuya. Shibuya is het ontmoetingscentrum van de Japanse jeugd. Je vindt hier alles: restaurants, hippe kledij, muziek, gadgets, elektronica,… De hoofdstraten houden shopaholics in hun ban, terwijl mensen op zoek naar een beetje warmte in nightclubs, bars en love hotels terecht kunnen. Aan de uitgang van Shibuya station zagen we het beeldje van Hachiko, de hond die na de dood van zijn baasje meer dan tien jaar elke avond bij de uitgang van het station op zijn baasje ging wachten. Daarna dompelden we ons onder in de mensenmassa van Shibuya.

Voor het middageten besloten we ons op te splitsen. Mijn broertje en zijn vriendin snakten naar Westers eten en trokken richting Mac Donalds, mijn vriend en ik probeerden een Chinees restaurant uit. Ik had geen zin om geld te geven aan een Amerikaanse international en een gebakken dumpling gaat er altijd wel in.

In het restaurant zat het vol met tot in de puntjes verzorgde Japanse poppetjes die na de maaltijd één voor één hun schminkspullen boven haalden. Valse wimpers, fond de teint, mascara, poeder, lippenstift, lippengloss, oogschaduw. We zagen het hele gamma passeren. Ongegeneerd perfectioneerden ze hun make-up aan tafel of in het toilet. Ik wist niet dat valse wimpers aanbrengen zo vlotjes ging.

Na het middagmaal maakten we een wandeling die in onze gids stond. Helaas liet het goede weer ons in de steek, waardoor we opnieuw genoodzaakt waren paraplu’s te kopen om zo ons totaal op zes te brengen, want uiteraard lagen onze eerder aangeschafte paraplu’s nog in het hotel.

Shibuya zelf maakte op mij niet zoveel indruk. Veel volk, schreeuwerige neonreclames grote winkels en lelijke straatjes met love hotels. Niet bepaald mijn ding. En het feit dat ik hoofdpijn had, maakte de wijk er niet bepaald aantrekkelijker op.

We zegden Shibuya vaarwel en trokken met de trein naar West Shinjuku. Het station van Shinjuku is het drukste treinstation ter wereld. Elke dag passeren er meer dan twee miljoen mensen. Dit is één van de stations waar stationswerknemers tijdens het spitsuur de forenzen in de trein duwen zodat er zeker geen ongebruikt plekje overblijft.

In West Shinjuku werken zo’n 250.000 mensen in de gigantische hypermoderne wolkenkrabbers. Het meest indrukwekkend zijn de 48 verdiepingen hoge Metropolitan Government Offices. De inwoners van Tokyo noemen deze tweelingwolkenkrabbers “tax tower” omdat het bouwwerk in totaal 1 miljard US dollar kostte. Jammer genoeg was het niet mogelijk om het observatiorium op één van de hoogste verdiepingen te bezoeken.

Gelukkig was er ook een observatorium op de 51ste verdieping van het Sumitomo building dat ons een blik gunde op de miljoenenstad Tokyo. Spijtig genoeg was het erg bewolkt waardoor het uitzicht beperkt bleef. We besloten nog wat langer van het uitzicht te genieten en een chocomelk ter drinken in een café een verdieping lager. En zo zagen we genietend van een veel te dure chocomelk of koffie de zon ondergaan boven Tokyo. Tokyo by night gaf niet het lichtspektakel dat we verwacht hadden, maar dat kwam natuurlijk door de maatregelen om elektriciteit te besparen.

Ons avondmaal nuttigden we in hetzelfde gebouw. Mijn eerste keer sushi in Japan! Spijtig dat mijn broertje geen fan is. We namen met z’n drieën sushi en mijn broertje probeerde de tempura, die hem helaas niet al te best beviel. Met een ongestelde maag als gevolg. Een voedselvergifting oplopen in Tokyo, wie had dat gedacht?

Vrijdag 15 april: Nikko

Mja, die futons, echt goed heb ik er toch niet op geslapen. Al zal het feit dat ik midden in de nacht hoestend wakker werd daar ook wel voor iets tussen gezeten hebben. Vanuit België een verkoudheid meegenomen die enkel verslechtert in plaats van verbetert. Ik was nog geen dag van de antibiotica af of het was alweer prijs. En die jetlag gecombineerd met weinig slaap en vermoeiende dagen doet daar natuurlijk geen goed aan.

We moesten de ontbijtzaal in de Turtle Inn enkel delen met een Britse toeriste die duidelijk liever op haarzelf was. Ik denk echt dat we ongeveer de enige gasten in gans het hotel waren. We kregen een overvloedig ontbijt met veel fruit, een gekookt eitje en warme broodjes. Meer dan genoeg om er weer even tegen te kunnen.

Vanaf ons hotel wandelden we naar de Shinkyo heilige brug. Op de foto leek dit een idyllisch brugje midden in het groen, maar in realiteit lag er een drukke weg vlak langs die door de fotografen natuurlijk slim uit beeld gehouden werd. We lieten onze bagage opnieuw achter in de lockers en bezochten het Taiyuin-byo Shrine. Het was er erg rustig, zodat we op ons gemak al het magnifieke houtsnijwerk konden bewonderen.

Na al die cultuur, was het tijd voor een beetje natuur. Dankzij de duidelijke instructies van het lieve meisje in Tokyo vonden we zonder problemen de juiste bushalte en zaten we al gauw op de bus richting het Chuzenji meer en de Kegon waterval. Onderweg naar boven zagen we enkele apen. Deze beestjes voelen zich blijkbaar goed thuis in dit gebied, want we zagen borden waarop aangegeven stond dat het verboden was de apen te voeren en in de souvenirshops werd je om de oren geslagen door apenprullaria allerhande. Uiteraard lieten we ons verleiden tot de aankoop van een aapje voor het petekind van mijn vriend. 😉

Boven in de bergen bij het meer en de waterval had het vorige week nog gesneeuwd. Getuige daarvan waren de hopen moddersneeuw die her en der langzaam lagen weg te smelten. Ongelooflijk, want tijdens ons bezoekje scheen er een aangenaam zonnetje, al kon ik mijn fleece nog goed gebruiken.

Op weg naar de waterval, zagen we een heel bijzonder beest: een kamoshika, een soort berggeit die enkel en alleen in Japan voorkomt. Het diertje scheen zich bijzonder op zijn gemak te voelen in onze nabijheid en keek even nieuwsgierig naar ons als wij naar hem.

De Kegon waterval was spectaculair zoals we dat van elke zichzelf respecterende waterval mogen verwachten. Na fotootjes vanuit elk mogelijk perspectief genomen te hebben, gingen we op zoek naar iets eetbaars. De grote parking bij de watervallen was zo goed als leeg en de toeristische winkeltjes tjokvol souvenirs boden een uitgestorven aanblik. We voelden ons even de laatste overgebleven mensen op deze planeet.

Ook de hoofdstraat bij het meer was desolaat. We stapten op goed geluk een beetje een groezelig restaurant binnen waar we de enige klanten waren. Even twijfelden we aan onze keuze, maar na wat wachten kregen we een werkelijk voortreffelijk middagmaal voorgeschoteld dat onze hongerige magen voor enkele uren het zwijgen zou opleggen.

Het Chuzenji meer was heel mooi en veel meer valt daar niet over te zeggen. We waren vooral onder de indruk van de leegte en de stilte in het bergdorp. Terwijl alle accomodatie die we rondom ons zagen, uitschreeuwde dat het hier normaalgezien wemelde van de toeristen. Ok, het was maar een goede veertien graden, maar de zon maakte dat een wandeling naast het meer best aangenaam was. Ik hoop van harte voor de mensen van deze streek dat de toeristenstroom snel weer op gang komt.

Op de heenrit met de bus had ik gezien dat er een kabelbaan was. Op ons kaartje stond deze ook aangeduid en we begaven ons naar het punt waarop we dachten in de kabines te kunnen instappen. Daar was inderdaad een ticketoffice, dus kochten we snel een ticketje. Dat dit ticketje ons geen toegang tot een kabelbaan zou verschaffen, hadden we pas door toen we de liftdeuren zagen opengaan.

De lift bracht ons zo’n negentig meter naar beneden. Via een tunnel in de rotsen uitgehouwen die me verdacht veel aan Niagara Falls deed denken, kwamen we op een platform uit dat ons een nóg beter uitzicht op de Kegon waterval bood. Half zuchtend werden de fototoestellen weer bovengehaald om plaatjes te schieten. 😉

Daarna vonden we het welletjes. De uitgestorvenheid was een beetje deprimerend. De bus bracht ons via een steile, kronkelende eenrichtingsweg terug naar het centrum van Nikko. We keken onderweg uit of we nog meer apen zagen, maar ditmaal hadden we geen geluk.

Nadat we onze spullen uit de lockers gehaald hadden, moesten we vaststellen dat we de laatste World Heritage Bus gemist hadden en vingen we de weg naar het station dan maar te voet aan. Gelukkig hadden we ruim de tijd om onze trein van 18.08 naar Tokyo te halen. We waren zelfs te vroeg aan het station. Tijdens het wachten smulden we van lekkere Nikko Chocolate Mochi.

De terugrit duurde meer dan drie uur, waardoor we rammelend van de honger in ons hotel aankwamen, waar onze koffers gelukkig nog steeds op ons stonden te wachten. We vroegen aan de baliebediende waar we terecht konden voor een snelle hap, want in Tokyo sluiten veel restaurants vroeg. Hij verwees ons door naar een restaurant genaamd Denny’s alwaar we het slechtste eten van de ganse reis voorgeschoteld kregen. Tip: vertrouw nooit Japanse restaurants met een Amerikaanse naam. Je krijgt er vieze opgewarmde kost die de maag vult, maar ook niet meer dan dat.

Donderdag 14 april: Nikko

Al om zeven uur uit de veren om op tijd aan onze Nikko-tweedaagse te kunnen beginnen. Na het traditionele ontbijt met onigiri en misosoup lieten we, nadat we dit vriendelijk gevraagd hadden, onze koffers achter in het hotel en vertrokken we met enkele rugzakken richting Nikko. Kennissen van ons die al in Japan geweest zijn, hadden ons gezegd dat Nikko beslist een hoogtepunt zou zijn. We waren dus benieuwd. Ik had online een klein B&B hotelletje gevonden waar we één nacht zouden blijven.

In Asakusa station kochten we een World Heritage Pass die ons met de trein naar Nikko en terug zou brengen en waarmee we ter plekke de tempels konden bezoeken en het openbaar vervoer gebruiken. Het meisje dat ons de pas verkocht, zei in sneltempo haar lesje in het Engels op. Die trein om dat uur, die bus, die tempels, daar de waterval, enzovoort. Het kostte me de nodige concentratie om haar verhaal volledig te kunnen volgen. Gelukkig maakte ze aantekeningen op onze reisdocumenten en de bijhorende plannetjes.

De treinrit verliep, zoals we dat ondertussen gewoon zijn, vlekkeloos en buitengewoon stipt (ik onthoud mij van flauwe NMBS-grapjes). Onderweg zagen we veel kersenbloesems en rijstvelden. Toen we in de buurt van Nikko kwamen, werd het landschap opeens heel bergachtig. Een overgang die vrij abrupt verliep.

Bij aankomst in Nikko namen we de World Heritage Bus en trokken meteen daarna naar de plaats waar we in ruil voor een strookje van onze World Heritage Pass onze toegangsticketjes voor de verschillende tempels zouden krijgen. We moesten wel even in een winkeltje informeren waar deze plek zich bevond. Het was duidelijk dat deze vraag vaker gesteld werd, want de enkel Japans sprekende winkeldame had in haar winkel een geplastificeerd papier liggen met daarop de instructies om de juiste weg te vinden. Een duidelijke wegwijzer zou hier al een hele hulp geweest zijn.

Het was ongeveer middag, maar de eerste tempel lag vlakbij en we konden onze nieuwsgierigheid niet bedwingen. Van buitenaf zag de Rinno-ji tempel eruit als een gigantische witte loods. Deze constructie was rond de tempel geplaatst om haar grondig te restaureren. Geschatte einddatum van de restauratie: 2021. Maar eerlijk, het is geen zicht, zo’n lelijk gedrocht in een prachtige en idyllische omgeving als Nikko. De Rinno-ji tempel is de oudste van allemaal en werd in 766 gevestigd door Shodo Shonin. Het interessantste aan deze tempel zijn de drie grote vergulde Boeddhabeelden. Maar ik moet eerlijk zijn, als eerste tempel was dit een beetje een anticlimax.

Omdat ik door een kennis gewaarschuwd was dat de eetgelegenheden in Nikko ‘s avonds erg schaars waren, leek het een goed idee om ‘s middags alvast deftig te eten. Veel keuze was er niet: in de buurt van de tempels waren er welgeteld één restaurant en één snackbar. De mevrouw van de snackbar stond op straat en wilde ons, we hadden niet anders verwacht, van tekst en uitleg voorzien over de tempels en de beste manier om ze te bezoeken. Ze wees naar onze rugzak die met twee laptops, toiletzak en kledij inderdaad begon door te wegen en vroeg “heavy?” Bleken er lockers vlak om de hoek te zijn. Handig!

Door haar vriendelijkheid en behulpzaamheid voelden we ons een beetje verplicht om ook bij haar iets te eten. We namen met z’n drieën de Yuba Lunch. Yuba is een proteïnerijk voedsel dat gemaakt wordt door sojamelk te koken en het vel dat zich bovenaan vormt af te romen en te drogen. Nikko Yuba was een belangrijke vorm van proteïne voor de Yamabushi bergmonniken, die geen vlees mochten eten.

Onze maaltijd bestond uit Nama-Yuba (versgemaakte yuba wordt gegeten met sojasaus en wasaki), Makiage-Yube no Nituke (om dit gerecht te maken, wordt yuba gefrituurd in olie en gekookt in zoete sojasaus, Yuba no Gamaae (yuba met dressing van gemalen sesamzaadjes) en osuimono (gedroogde yuba in Japanse bouillon). De yuba lunch was heel bijzonder en best wel lekker, maar niet iets wat ik elke dag zou kunnen eten, dit in tegenstelling tot noedels of sushi.

Na deze versterkende lunch bezochten we het Tosho-gu Shrine dat vlakbij lag. Twee jaar lang werkten zo’n 15.000 handwerklieden uit gans Japan aan dit bouwwerk ter ere van de grootvader van bouwheer Tokygawa Iemitsu. Woorden schieten tekort om de pracht en praal van dit heiligdom te omschrijven. Elke vrije plek, zelfs van de stallen, is opgevuld met schitterend gedetailleerd beeldhouwwerk in magnifieke kleuren. Het bekendste beeld van deze tempel is het houtsnijwerk met de drie wijze aapjes (horen, zien en zwijgen). Volgens mij kan je dagen rondlopen in deze tempel en steeds nieuwe details ontdekken. Onze ogen zogen gulzig al dat moois op dat we (tevergeefs) probeerden te vangen in foto’s. Zoiets moet je nu eenmaal met je eigen ogen zien.

Heel bijzonder was ook de kamer met de plafondschildering van een draak. Niet dat plafondschilderingen van draken zo bijzonder zijn in Japan, maar als je op een bepaalde plaats ging staan en in je handen klapte, echode het geluid onder het dak zo dat het leek alsof de draak brulde.

We bleven rondhangen in het Tosho-gu shrine tot sluitingstijd (vier uur, jawel). Gelukkig bleek het Futara-san Shrine open tot vijf uur. De schoonheid van dit heiligdom was minder overweldigend dan die van het Tosho-gu Shrine. En maar goed ook, want ik weet niet of mijn zintuigen en hersenen dit allemaal op zo korte tijd konden verwerken.

Bij onze verkenningstocht langs de verschillende tempels viel op dat wij de enige Westerse toeristen waren en het aantal Japanse toeristen was ook op twee handen te tellen. Vermoedelijk te danken/wijten aan de kernramp in Fukishima. Het wegblijven van de toeristen maakte ons bezoek natuurlijk extra aangenaam. Geen massa’s toeristen die in de weg liepen, geen lange wachttijden, plaats zat om rustig foto’s te nemen. Maar voor de mensen die in Nikko in de toeristische sector werken, moet dit een drama zijn.

Nadat de laatste tempel gesloten was, haalden we onze rugzakken uit de lockers en trokken richting ons hotel: de Turtle Inn. Alleen al om de naam zou je hier willen overnachten. Het eerste gebouw waar we aankwamen, zag er nogal sjofel uit, maar we werden snel doorverwezen naar een ander gebouw, met betere uitgeruste kamers. Daar aangekomen, bleek dat we zowat de enige toeristen in het hotel waren. We hadden ervoor gekozen in een Japanese style room te overnachten, omdat we graag deze authentiek Japanse manier van slapen op futons en tatamimatten wilden meemaken.

De uitbater zei ons ook dat in de prijs van onze kamer gebruik van de onsen inbegrepen was. Dat moest je ons geen twee keer zeggen en wat later lagen we te weken in het hete water, maar niet voordat we ons op voorhand eerst grondig gewassen hadden. Japanners vinden de Westerse gewoonte om in je eigen vuil in bad te liggen weken erg vies. Je reinigt je voordat je de weldoende warmte van de onsen ondergaat. Het deed alleszins deugd.

Benieuwd hoe de nacht op de (toch wel harde) futons zou meevallen.

Woensdag 13 april: Kamakura

Vandaag stond er een uitstapje naar Kamakura op het programma. Kamakura is een stadje aan de zee met beboste heuvels en meer tempels en gebedsplaatsen dan je op één hand kan tellen. Van 1185 tot 1333 was Kamakura de hoofdstad van Japan, vandaar de hoge concentratie aan heiligdommen. Het kopen van de treintickets verliep vrij vlot en na een treinrit van iets meer dan een uur kwamen we aan in Kamakura.

De bus bracht ons naar de bekendste bezienswaardigheid in Kamakura: de Daibutsu, de Grote Boeddha. Het bronzen beeld van de Amida Boeddha is 13,5 meter hoog en overleefde tsunami’s, branden, aardbevingen en tyfoons. Om te verzekeren dat het beeld toekomstige natuurrampen ook zal overleven, werden er in de basis schokdempers aangebracht. De Daibutsu was indrukwekkend door zijn grootte en we konden even een blik in de binnenkant werpen, maar veel meer was er ter plekke niet te zien. Ik probeerde een softijsje uit dat je in Kamakura op elke hoek van de straat kon krijgen, maar veel soeps vond ik het niet.

Volgende stop: Hase-dera tempel. Wat een contrast met de sobere omgeving van de Daibutsu: een weelderige tuin, prachtige gebouwen en een magnifiek uitzicht op de baai van Kamakura. In de lucht zweefden roofvogels (kites) die je vooral niet mocht voederen, omdat ze met hun klauwen gemeen konden uithalen. We beklommen de vele trappen van het domein en genoten van het wisselende uitzicht op de zee.

Indrukwekkend vond ik de oude klok daterend uit 1264 en de godheid Jizo, de beschermer der kinderen, die omringd werd door een legertje beeldjes die de zielen van omgekomen en te vroeg geboren kinderen moesten voorstellen. De beeldjes worden soms van een rood of wit mutsje en een vestje voorzien door ouders die een kind verloren hebben. Alleen jammer dat het niet mogelijk was om aan de sutra’s te draaien, omdat ze tijdelijk buiten gebruik waren.

Hét pronkstuk was echter het beeld van de 11-koppige Kannon, bosatsu van mededogen. De vele verschillende hoofden illustreren het feit dat deze godheid een luisterend oor heeft voor elk mens, hoe verschillend ook. Het beeld werd volgens de legende in 721 gehouwen uit een gigantische boom die in twee stukken werd gezaagd. Uit beide stukken werden boeddhabeelden gehakt. Het ene kwam in een tempel vlakbij Nara terecht, het tweede werd in zee geworpen in de hoop dat het opnieuw zou verschijnen om de mensen te redden. Vijftien jaar later in 736 spoelde het beeld, lichtgevende stralen uitzendend, aan in Kamakura. De Hase-dera tempel werd gebouwd om het beeld te eren.

We nuttigden ons middagmaal bij de Hase-dera tempel in een restaurant met uitzicht op de zee. Daar maakten we ook voor het eerst kennis met het systeem van maaltijdticketjes. Je stopt geld in een automaat, kiest welk gerecht je wil en neemt vervolgens het ticketje dat uit de automaat komt. Je neemt je ticketje mee aan tafel. De bediening komt aan tafel om water te brengen (gratis) en scheurt de ticketjes doormidden om je bestelling aan de kok mee te delen. Een efficiënt en tijdbesparend systeem, want de bediening weet dat je je keuze al op voorhand gemaakt hebt als je aan tafel zit en hoeft ook niet meer met wisselgeld en visakaarten bezig te zijn.

Na het middagmaal wandelden we langs de hoofdstraat van Kamakura naar het strand. Net als de vorige plaatsen die we in Kamakura bezochten, was de straat zo goed als uitgestorven, terwijl je duidelijk merkte dat alles hier erop ingesteld was grote horden toeristen op te vangen. Het was onduidelijk of de rust veroorzaakt werd doordat het een weekdag was of omdat effectief veel mensen hun bezoek uitgesteld hadden vanwege de problemen in Fukushima. Het strand stelde teleur: het witte zand lag vol met zeewier en het was duidelijk dat zonnekloppen niet tot de favoriete bezigheden van het Japanners behoorden.

We maakten rechtsomkeer en besloten een stukje te wandelen langs de Kuzuharaoka-Daibutsu Hiking Trail dat ons langs verschillende tempels en heiligdommen zou voeren. Omdat het ondertussen al wat later op de namiddag was en het in Japan rond zes uur donker is, was het niet mogelijk de ganse weg af te leggen. We waren net het overzichtsplan aan het begin van de route aan het bestuderen toen een onberispelijk opgemaakte Japanse ons in vloeiend Engels aansprak met de vraag of we hulp nodig hadden. We kregen van haar echt nuttige tips over de te volgen route en de tempels die de moeite waard waren.

Blijgezind vatten we de tocht aan. Het pad voerde ons langs steile bospaadjes de heuvel op. We genoten van de prachtige bossen met loof- en dennenbomen en letten extra goed op niet te struikelen over een dikke boomwortel. Omdat het al wat later werd, beperkten we ons tot een bezoek aan de Zeniarai Benten Shrine. Ook hier waren we bijna de enige bezoekers. Wat dit Shrine zo bijzonder maakt, is dat je er je geld kan wassen in het heilige water van de bron. Dit zou tot gevolg hebben dat het gewassen geld zich verdubbelt. Op welke termijn deze verdubbeling zou plaatsvinden, werd echter in het midden gelaten.

We wasten een mandje geld en verlieten de trail omdat de avond nu echt begon te vallen. Aan het station van Kamakura kochten we aan een kraampje zachte visjes van deeg gevuld met een soort vloeibare pudding in allerlei smaakjes. Als iemand een idee heeft hoe deze specialiteit heet, geeft een gil.

Terug in Tokyo sloeg de vermoeidheid toe. We beperkten ons voor het avondmaal tot panini’s in een Italiaans restaurant in de buurt van het station en gingen vervolgens linea recta naar ons hotel. Of dat was althans te bedoeling, want bij het het naar buiten gaan bij het laatste station vergisten we ons van straat, waardoor we een paar blokken verkeerd liepen. Verloren lopen in Tokyo is echt geen goed idee. De straten lijken erg op mekaar en je vindt er bijna nergens straatnamen, laat staat huisnummers. Het systeem om adressen aan te duiden is behoorlijk ingewikkeld. Gelukkig bracht ons richtingsgevoel ons snel op de juiste weg en vonden we wat later toch ons hotel terug.