Zin en onzin van de Amerikaanse aanwezigheid in Irak

Ik ben altijd een hevige tegenstander van de oorlog in Irak geweest. Het verhaaltje over de massavernietigingswapens van Saddam, ik heb het nooit geloofd. De oorlog leek mij ingegeven door minder onbaatzuchtige motieven dan het ons voorgespiegelde bewaren van de wereldvrede. Economische en andere belangen stonden op het spel. De toenmalige Amerikaanse regering vond in het Irak van Saddam een gemakkelijke zondebok.

Maar, maar, maar… Ik ben er niet echt van overtuigd dat het terugtrekken van de troepen uit Irak op dit moment de juiste beslissing is. Het land is volledig in puin geschoten en opgedeeld in drie verschillende fracties (sjiieten, soennieten en koerden) die elkaar het leven zuur maken. Nu wegtrekken, is het land in chaos achterlaten. Ik vind dat de Amerikanen een loodzware verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van het Iraakse volk en die verantwoordelijkheid bestaat uit het helpen heropbouwen van dit land, de gekapotgeschoten infrastructuur herstellen, het helpen uitbouwen van een betrouwbare politiemacht en het bevorderen van de verstandhouding tussen de verschillende bevolkingsgroepen (hoe moeilijk ook).

Via Ntone.

Onverschilligheid?

Ik durf het bijna niet neerschrijven op deze blog: toen ik eergisteren het bericht van die aanslagen in Irak las, was mijn eerste reactie er eentje van onverschilligheid. Een vermoedelijk dodental van 500 mensen en het raakte mijn koude kleren niet. Die reactie heeft mij aan het denken gezet, want een tweetal jaar geleden zou zo’n bericht mij emotioneel zeer erg hebben aangegrepen. Misschien komt het door de aanhoudende stroom slecht nieuws uit Irak. Er overheest bij mij een gevoel van gelatenheid: d’r valt toch niks aan te doen. Het gebeurt zelfs meer en meer dat ik de berichten uit Irak gewoon oversla. Slechtnieuwsmoeheid die mij niet alleen treft, want het valt op dat de berichten over Irak steeds korter worden en meer naar achteren in de krant verschuiven.

Ik kan niet gelukkig zijn met dat gevoel van gelatenheid en onverschilligheid. De hoop opgeven is het ergste wat er kan gebeuren. Hoe uitzichtloos de situatie ook lijkt, er valt iets aan te doen. Er móet iets aan te doen vallen. De mensen in Irak hebben recht op een normaal leven, een leven zonder angst. Maar hoe ze uit dit moeras moeten geraken, ik zou het niet weten. Zou iemand het weten? Kan de staat Irak nog blijven bestaan? Zullen de verschillende partijen erin slagen vreedzaam naast elkaar te leven? De toekomst zal het uitwijzen. Belangrijk is dat ik dat gevoel van onverschilligheid kwijtraak. De inwoners van Irak hebben mijn aandacht en mijn medeleven nodig. ‘t Is niet veel, maar ‘t is beter dan niks.