Vanavond in de Koreaanse les stroomden opnieuw de whatsapp berichten binnen dat het opnieuw slechter ging met mijn oma. Met één oog op mijn gsm probeerde ik mijn hoofd bij de les te houden en tegelijkertijd de uren van de treinen van Brussel naar Hasselt op te zoeken. Zo laat op de avond bleek het echter sneller om eerst met de trein naar Leuven te sporen en van daaruit samen met mijn vriend naar Hasselt te rijden.
Zo snel ik kon, rende ik weg uit de Koreaanse les om al puffend op het nippertje de trein naar Leuven te halen (wel gedegene die over de luchthaven reed, maar hey, ik was al blij dat ik op een trein zat).
Mijn vriend brak ongetwijfeld een paar snelheidsrecords onderweg naar Hasselt, want we waren er verrassend snel. Toen we bij het rusthuis aankwamen, bleek het niet zo evident om daar binnen te geraken. Het gebouw was zo rond half elf ‘s avonds volledig afgesloten. Na op een paar keer op een belletje gedrukt te hebben en de situatie via de intercom uitgelegd te hebben, werden we uiteindelijk binnen gelaten door de nachtploeg.
In de kamer van mijn bomma, waren mijn vader, mijn broer en zijn vriendin, mijn nonkel en mijn tante verzameld. De lichten in de kamer waren gedoofd, de kamer rook muf en de sfeer was bedrukt. De morfinepomp deed haar werk en soms bewoog mijn oma vrij heftig en klonk er een soort jammerklacht. Misschien kon ze zelf niet geloven dat het einde nu toch echt nabij was of was ze aan het ijlen door de morfine. Moeilijk om te zeggen.
Veel konden we niet doen. De toestand leek niet te verslechteren, maar beterschap zat er natuurlijk ook niet in. We spraken stilletjes met elkaar rond haar ziekbed. Over de toekomstige begrafenis, over wat er nog diende te gebeuren. En wachtten.
Haar lichaam wilde echter nog van geen wijken weten en rond half twaalf vertrokken we allemaal samen, om de nachtploeg niet te veel extra werk te bezorgen. Iederen naar zijn eigen huis, wachtend op het onvermijdelijke.