Genoten van een uitgebreid ontbijtbuffet (mét warme gerechten deze keer, nog niet veel tegen gekomen) in ons hotel. Ondertussen een beetje de werkwijze van de diensters in het hotel bestudeerd. De traagheid waarmee ze de tafels afruimden, is volgens mij nog nooit vertoond. Op mij kwam het over alsof ze hun werk tegen hun zin deden, maar misschien is dit gewoon de IJslandse way of live: alles op het dooie gemak.
Het zag ernaar uit dat we ons rantsoen goed weer de dag voordien opgebruikt hadden, want het regende stevig toen we op weg gingen naar de Dettifoss. De Dettifoss zou Europa’s krachtigste waterval zijn en dat wil ik graag geloven. De kracht waarmee het water 45 meter naar beneden donderde, was impressionant. Het lagere gedeelte van de rivier werd bijna volledig aan het zicht onttrokken door de wolk sproeiwater. We hielden het, op wat sproeiwater na, min of meer droog tijdens de korte wandeling naar de Dettifoss en de kleinere Selfoss een beetje stroomopwaarts. Ook het ruwe granietlandschap waarin deze watervallen zich bevonden, was erg bijzonder.
We reden verder en de regen hervatte. Rondom ons zagen we dikke regenwolken en leegte, heel veel leegte. Wat een ruig en onherbergzaam gebied. Akelig bijna.
In de verte zagen we de Herðubreið (1682 m) opduiken. Deze beroemde tafelbergvulkaan is eeuwig bedekt met een laagje sneeuw. De Herðubreið heeft de typische vorm van een vulkaan die onder een laag gletsjerijs is uitgebarsten en wordt vergeleken met een slagroomtaart. De gelijkenis was inderdaad treffend.
Onze tocht zette zich verder door een woestijn van puimsteen en lavazand, afkomstig van de vulkaan Askja die voor het laatste in 1961 is uitgebarsten. De leegheid van dit uitgestrekte gebied was voor mij een beetje deprimerend. Zo weinig leven en zoveel grijsheid.
Toen we de keuze hadden tussen een geasfalteerde werd of een gravelweg, kozen wij uiteraard voor die laatste. Wij hadden niet voor niets een 4×4 gehuurd, he! Op naar Möðrudalur waar de hoogstgelegen boerderij van IJsland ligt. De boer is zo slim geweest om vlakbij het snoezige kerkje dat door zijn voorganger Jón Stefansson in 1949 gebouwd werd, een grote cafetaria neer te poten. In de verste verten geen concurrentie te bespeuren, dus alle toeristenbussen (inclusief wijzelf) stoppen daar voor een lunch of een koffie met taart.
Fjallakafi was duidelijk nog in volle expansie: er werd druk gewerkt aan nog een bijkomend terras. Net tijdens onze lunchpauze kwam de zon piepen en we besloten hiervan optimaal te profiteren door op het terras iets te eten. Het was zelfs even warm genoeg om zonder fleece buiten te zitten. Ik nam een groentensoepje en mijn vriend een croque monsieur. Een eenvoudige lunch die echt smaakte.
We reden verder op weg 901 en doorkruisten de bergketen Mödrudalsfjallgardar. Het hoogste punt van de weg ligt op zo’n 600 meter. De weg bood ons een goed uitzicht op het lager gelegen IJslandse binnenland. Nog meer onherbergzame leegte. Verder door Jökuldalsheiði, een uitgestrekt hoogvlakte die nauwelijks is bewoond. Wat ik heel goed begrijp, want wie wil er in godsnaam in zo’n gat wonen?
We maakten een kleine omweg door het dal van de Jökulsá á Dal. Volgens onze reisbeschrijving moesten we vlakbij een boerderij een brug over en dan nog 2 km de rivieroever volgen tot de Studlafoss (yep, aan watervallen geen gebrek hier). De boerderij vonden we, de (akelig smalle) brug ook, maar de weg achter de brug zag er heel moeilijk berijdbaar uit. Heel smal met dikke keien. Mijn vriend zag het niet echt zitten om zich daarop te wagen. Dus keerden we van een kale reis terug. Alweer een waterval niet gevonden!
Toch was de kleine omweg niet voor niets geweest. Het dal van de Jökulsá á Dal was erg mooi en we kregen zelfs een stuk regenboog te zien vlak boven de hellingen. We mochten ons wel niet te veel laten afleiden door het natuurschoon, want dit was duidelijk de favoriete weg van veel schapen. Sheep on the road!
En toen begon het weer te regenen. Natuurlijk was ik hiervoor op voorhand gewaarschuwd, maar je beseft pas echt hoe wisselvallig het weer in IJsland is wanneer je er zelf middenin zit. Wij hebben hier al alle weertypes gehad op één dag. Helaas hebben de regen en de mist momenteel nog steeds de bovenhand.
Terwijl het pijpenstelen regende zagen we opeens uit de andere richting twee, als mijn ogen me niet bedrogen, nonnekes opduiken die te voet door dit rotweer banjerden. Spijtig dat we de andere richting uitreden, want anders hadden we ze beslist een lift aangeboden. Kwestie van onze hemel te verdienen. 😉
Langzaamaan wonnen we opnieuw aan hoogte en zagen we de eerste besneeuwde bergtoppen opduiken. Ondertussen begonnen we zo stilletjes aan na te denken over het avondmaal. We identificeerden een geschikt lijkend dorpje en zochten op tripadvisor of daar wat te eten viel. De recensies van Randulf’s Seahouse in Eskifjörður klonken veelbelovend, dus reden we daarheen.
We moesten even zoeken alvorens we de juiste plek vonden, want de GPS-coördinaten waren niet helemaal correct. Maar de reviews hadden niet gelogen. Wat een wonderbaarlijke plek! Randulf’s Seahouse is een visserswoning die nu als restaurant gebruikt wordt. Al het vissersgerei kreeg een nieuwe bestemming als decoratie en de wanden waren versierd met oude foto’s. Echt supertof. Want veel echt bijzondere eetgelegenheden hebben we nog niet aangedaan deze reis.
En jawel, de reviews klopten als een bus: er stond hákarl op de kaart. Hákarl is gefermenteerde haai (voor de bereidingswijze verwijs ik naar wikipedia). Hákarl wordt in kleine blokjes geserveerd met een glas brennivín (soort akvavit) erbij. Kenmerkend is de heel sterke ammoniakgeur. Hákarl zou verschrikkelijk slecht smaken, zo had men mij verteld. Aangezien ik wel van een culinair avontuur houd, wilde ik de verhalen graag aan de werkelijkheid toetsen.
Omdat overdrijven nergens goed voor is, bestelden we één voorgerecht met IJslandse specialiteiten (hákarl, opgelegde haring en gedroogde vis) en één voorgerecht met cured goose (hoe vertaal je cured?) en gerookt rendier. Als hoofdgerecht bestelde mijn vriend de rendierworst en ikzelf (o originaliteit) de catch of the day.
En nu willen jullie beslist weten wat ik van hákarl vond. Wel, de geur was idd nogal sterk, maar de smaak viel enorm goed mee. Ik zal niet zeggen dat het superlekker was of zo, maar vies vond ik het ook niet. Het was niet zo dat ik mij kokhalzend naar het toilet moest begeven. Japanse nattō (なっとう) is veel viezer, dat kreeg ik gewoon echt niet binnen, terwijl ik deze portie hákarl zonder dat ik daarvoor moeite moest doen volledig heb opgegeten toen mijn vriend er genoeg van had. En de brennivín paste idd zeer goed bij dit gerecht. De catch of the day en de rendierworst waren ook erg lekker.
Na ons diner namen we nog even een kijkje op de tweede verdieping van Randulf’s Seahouse. Deze verdieping toonde de woonvertrekken van de vissers zoals deze er vroeger echt uit zagen. Met alle kleine details (papiertjes, tabak, oude postkaarten,..) nog intact. Een heuse teletijdmachine. Heel boeiend en volkomen gratis! Aanrader zowel voor het eten als voor de terugblik in de tijd.
Bij aankomst in hotel Edda Neskaupstadur, scheen de zon weer. Alweer overnachten in een Edda hotel. De Edda hotels zijn wel ok, daar niet van, maar al die hotels lijken op elkaar en hebben zo weinig persoonlijkheid. In tegenstelling tot onze voorgaande reizen, die ik volledig zelf boekte, hebben we deze trip geboekt via een reisbureau gespecialiseerd in IJslandreizen. Ik had weinig tijd om alles zelf uit te zoeken en uiteindelijk ging ik ervan uit dat zij de specialist waren. Maar ik moet toegeven dat ik al een beetje spijt gehad heb van deze beslissing. Zelf zou ik alvast heel andere keuzes gemaakt hebben op het gebied van hotels (veel minder ketens) dan het reisbureau. Voor hen is het natuurlijk makkelijk om met zo’n keten te werken, maar ik mis de persoonlijke toets van de B&B’s in Schotland. Jammer dat ze in IJsland het systeem van B&B’s niet kennen.
Nuja, de dame aan de receptie van Edda Neskaupstadur was heel erg vriendelijk. Het was ook voor het eerst dat een receptioniste ons spontaan suggesties gaf om de avond door te brengen. Meestal beperkte het onthaal zich tot: “hier is jullie sleutel, dag”. Ze raadde ons aan een korte wandeling langs het fjord te maken. Wij waren heel blij met deze tip, zetten onze valiezen in de kamer en vertrokken meteen.
En wat een schitterende wandeling was dat. Het avondlicht was erg mooi en we zagen veel watervogels die op zoek waren naar een slaapplek. Heel mooi: de groepen ganzen die in V-vorm vlak over het water scheerden. Het pad leidde ons langs heel veel verschillende bloemen en planten. Toch prachtig hoe de natuur altijd een weg vindt, zelfs tussen lava en rotsblokken. De wandeling eindigde bij een grotachtige inham waarvan de grond bezaaid was met keien. De grot zelf was uit gesteenten met verschillende kleuren opgebouwd. Heel erg mooi en een erg rustige plek.
We keerden tevreden van de wandeling terug om nog een uurtje achter de pc te kruipen in de lobby van het hotel (wegens alweer alleen wifi in de lobby, echt, dat is nu toch niet meer van deze tijd). Terwijl we in de lobby zaten, zagen we de mist het fjord binnenkomen. Het duurde slechts een paar tellen voordat alles met een witte deken bedekt was. Dat beloofde voor de dag nadien…
[…] Het meest bijzondere voedsel dat ik tot nu toe at, moet echter toch wel hákarl (gefermenteerde Groenlandse haai) zijn. Verse Groenlandse haai is voor de mens giftig omdat het blubberachtige vlees zeer hoge concentraties van afvalstoffen bevat. Om eetbaar te zijn moet het vlees eerst op een speciale manier behandeld worden, en wel door het onder de grond te laten besterven. Daardoor worden de opgeslagen afvalstoffen afgebroken, en voor een groot gedeelte in ammonia omgezet. Vandaar ook de doordringende ammoniageur die deze delicatesse verspreid. Hákarl wordt traditioneel klaargemaakt door een Groenlandse haai te onthoofden en van de ingewanden te ontdoen. In de grond, dat uit redelijk grof materiaal zoals kiezels en zand moet bestaan, wordt een niet te diep gat gegraven. Het schoongemaakte lichaam wordt op een klein heuveltje in het gat gelegd, en vervolgens wordt de haai weer met het grind en zand bedekt. Vervolgens worden er een aantal zware stenen op gelegd, en de druk zorgt ervoor dat lichaamssappen uit de haai worden geperst. De haai moet zo enige tijd onder de grond liggen, en afhankelijk van de buitentemperatuur wordt de haai na 6 weken tot 3 maanden weer opgegraven. Na deze periode van rijping wordt het vlees in brokken gesneden en vervolgens in droogschuren gedurende enkele maanden in de wind te drogen gehangen. Tijdens deze droogperiode ontstaat er een bruine korst die voor het definitief opsnijden van het spek eerst moet worden verwijderd. De haai is nu geschikt om gegeten te worden. (met dank aan wikipedia voor deze schitterende uitleg) […]