Het is bijna niet te geloven: toen we aankwamen in het Uluru-Kata Tjuta National Park, regende het pijpenstelen. Daar bevonden we ons dan midden in de woestijn,: het goot en ik had het ijskoud. Het weer zorgde er alvast voor dat we geen heimwee naar België konden krijgen. We reden rechtstreeks naar het visitor centre om wat brochures en informatie over het park op te halen. Jammer genoeg bleek het visitor centre vanaf 16.30u gesloten en stonden wij exact om 16.37u voor gesloten deuren. Gelukkig was er een alternatief (commercieel) centrum waar je terecht kon om rondritten en vluchten te boeken. De meneer aan de onthaalbalie beschikte over een prachtige snor en een onverstaanbaar soort Engels. Tussen het gemompel door slaagden we erin enkele woorden te ontcijferen: “You’re very lucky. You’ll see waterfalls at Uluru.” En: “The climb is closed since two weeks.” Achteraf hoorden we dat de besnorde heer in kwestie een Duitser was. (Niet dat ik hier iets mee wil zeggen. ;-))
Wij lieten ons echter niet ontmoedigen door een beetje regen en reden richting Ayers Rock (Uluru), een 348m hoge, eeuwenoude monoliet. Werkelijk een indrukwekkend schouwspel, zelfs in de regen. Rond de monoliet is een weg aangelegd met verschillende stopplaatsen (for sunrise and sunset viewing) en zijn er enkele wandelingen uitgestippeld. Wij reden rond de rots en stopten aan de Mala walk, een korte wandeling toegankelijk voor rolstoelpatiënten. Ideaal om in de regen te doen.
De heer met de snor had gelijk. We zagen het water in stroompjes langs Uluru naar beneden komen en hier en daar zagen we een watervalletje. Hoeveel toeristen kunnen zeggen dat ze Ayers Rock in de regen gezien hebben? We zagen ook tekeningen van de aboriginals in enkele grotten, maar doordat de tekeningen over mekaar geplaatst waren, viel het moeilijk te ontcijferen wat ze voorstelden. Die hards als we zijn, besloten we te blijven voor de zonsondergang. Ik kan jullie verzekeren: een zonsondergang in de regen is lang zo spectaculair niet als eentje waar de zon effectief zichtbaar is. We waren niet de enige die voor dit non-spektakel waren opgedoken, er stonden nog wat verkleumde mensen in de sunset viewing area. Maar druk kon je het niet noemen.
Teleurgesteld reden we terug naar het hotel om in te checken en onze hongerige magen te vullen. Het was ondertussen al 20.00u. Helaas was het restaurant “fully booked”. Daar stonden we dan met onze rammelende magen. Op naar het alternatief: de do-it-yourself barbecue. Het principe is simpel. Je wijst wat vlees aan dat er respectabel uitziet en haast je naar de grill waar het superheet is en je het genoegen kan ervaren je vlees zelf te bakken met kookgerei dat al door tientallen handen voor jou gegaan is. Daarna snel je naar de ongekoelde salad bar die zich net als de grill in openlucht bevindt en kies je wat groenten uit waarvan je vermoedt dat je geen diarree zal krijgen. De groentjes worden met plastieken schuifdeurtjes afgeschermd van de vliegen en andere insecten, maar hongerige voorgangers vergeten deze al eens te sluiten of laten de opscheplepels pardoes in de slaatjes vallen.
Mijn vriend en ik voelden ons niet echt op ons gemak bij het verorberen van ons stukje kip en (veel te taaie) kangoeroe. Bovendien werd onze maaltijd begeleid door een krasse knar die hits uit de jaren stilletjes bracht. De salade hebben we wijselijk tot een minimum beperkt. Het zag er echt niet hygiënisch uit. Gelukkig had ik een glaasje Killawarra schuimwijn bij de hand om mijn verdriet over de tweede niet zo geslaagde maaltijd op één dag te verdrinken.
Daarna was het al bedtijd. We waren zo uitgeput dat zelfs een bende feestvierende aussies in de bar onze slaap niet kon verstoren.