De liftdeur gaat open, ik stap de gang op met de bordjes “Wilgenlaan” en “Notenlaan”. De stank overvalt me. Mijn eerste reflex is me omdraaien en de lift weer instappen. Maar ik verman me en ga naar het kleine kamertje dat mijn bomma deelt met een onbekende vrouw. In dit kamertje zal ze de laatste jaren van haar leven slijten. Ze is blij dat ze ons ziet en ik denk dat ze deze keer zelfs weet wie ik ben. Of steeds beter wordt in het doen alsof.
Een oude heer ziet ons aan voor artsen begint spontaan zijn hemd uit zijn pyamabroek te trekken. We kunnen hem nog op het laatste nippertje tegenhouden. De aanblik van verschrompeld mannenvlees, daar heb ik nu echt geen behoefte aan. Hij geeft ons een hand en druipt af.
We praten wat met bomma. Stappen mee in haar fantasiewereld. Ze heeft de hele dag hard gewerkt en gekookt. We vragen wat ze gekookt heeft. Dat weet ze niet meer, maar dat ze hard gewerkt heeft, dat staat vast. Ze vertrouwt ons toe dat er hier veel rare mensen zijn, die roepen en ruzie maken. En dan moet zij het altijd oplossen.
Het tv-toestel in de gemeenschapsruimte staat keihard. Een andere oude heer wil de bewegende poppetjes op het scherm vastpakken. Dat lukt niet. Hij kijkt teleurgesteld.
We nemen afscheid. Bomma begeleid ons tot aan de lift. Ze zwaait en blijft voor het oog van de lift staan. De deuren gaan niet dicht. We zwaaien nogmaals. Ze stapt naar achter. De liftdeuren sluiten zich. Ik haal diep adem en probeer de stank uit mijn neusgaten te verdrijven.
Je schrijft het mooi neer, ook al is het een harde realiteit.
Pijnlijk en toch mooi, inderdaad.