Sinds onze sportieve opstoot kom ik weer geregeld in een zwembad en het meest typische aan een zwembad is de allesoverheersende chloorgeur die er hangt. Een geur die me soms doet terugdenken aan mijn jeugd.
Van het eerste tot het vierde studiejaar ging ik twee keer per week naar de zwemclub. ‘s Woensdags met de fiets, ‘s zaterdags met de auto. Elke woensdag ondernamen mijn moeder en ik de verre fietstocht naar het zwembad. We waren telkens meer dan een half uur onderweg. Thuis hadden we toen maar één auto en die had mijn vader nodig voor zijn werk.
De eerste jaren zat ik achterop de fiets van mijn moeder. Ik herinner me nog levendig de fietstochten door weer en wind. Regen, stortbuien, windstoten, steile hellingen. Ik geloof niet dat ik ooit één zwemles gemist heb op woensdagnamiddag. Mijn moeder bracht me trouw naar het zwembad.
Na het zwemmen gingen we soms een ijsje eten in de cafetaria. Ze hadden daar de beste ijsjes van de hele wereld. Ik nam altijd een Dame Blanche met slagroom. Vreemd, nu lust ik helemaal geen slagroom meer. Mijn favoriete onderdeel van het ijsje was het koekje, omdat dat zo lekker kraakte. Ik heb nooit meer zulk lekker ijs gegeten.
Een andere keer gingen we na het zwemmen een fritje eten. Mijn moeder kocht één pakje frit voor ons beiden. Zij at de zachte fritten, ik de harde. Eerlijk verdeeld.
Ik heb nooit de tijd genomen om mijn moeder te bedanken voor al de inspanningen die ze voor mij gedaan heeft. Dat spijt me.