Gisteren…

De daad bij het woord gevoegd en mij eens goed gaan bezatten. Als opwarmertje zijn we eerst twee uurtjes gaan schaatsen. Lang geleden dat ik nog eens op het ijs gestaan had en dat was eraan te merken: het eerste kwartier kwam ik al wankelend door. Maar daarna ging het beter. Zelfs het overzetten in de bocht lukte (een beetje). En op het einde van de schaatsbeurt had ik al genoeg zelfvertrouwen om mijn vriendje achterna te zitten. Niet dat ik ook maar een schijn van kans maakte om hem in te halen, want hij is echt wel een natuurtalent op de schaatsen.

Het schaatsen was eigenlijk bedoeld als activiteit voor de mensen van mijn irc-kanaaltje. Helaas was de opkomst nogal mager. Vijf personen, niet echt een succes. Maar de afwezigen hadden ongelijk. Lang geleden dat ik mij nog zo goed geamuseerd heb. Tijdens het schaatsen heb ik ook mijn hart een beetje kunnen uitstorten bij mijn goede vriend G. G en ik zijn verwante zielen, al zijn we het eigenlijk nooit ergens over eens. Een zalige paradox. :-)

En eerlijk is eerlijk, mijn vriendje ziet er geweldig sexy uit op schaatsen en kussen met rooie neuzen van de kou, het heeft wel iets. Mijn humeurbarometer is er zeker en vast door gestegen.

Na het schaatsen zijn we (wat hadden jullie gedacht?) nog iets gaan drinken. Onze eerste keuze was dewerf (mmm, warme chocomelk!). Helaas was het zo druk in dewerf dat er zelfs mensen buiten op het terras zaten. En sorry, het is écht geen terrasjesweer meer. Mijn tenen zouden er beslist vanaf vriezen.

We zijn dan maar uitgeweken naar de Barcode in de Muntstraat. Daar was nog wel een plekje voor vijf verkleumde schaatsers. En toen begon het drinkgelag. De rest laat ik over aan jullie verbeelding. 😉

Glasraam

Net terug van een bezoekje aan de Abdij van ‘t Park. De namiddag stond in het teken van het pas gerestaureerde glaspaneel van Jan de Caumont. Dit glaspaneel werd teruggevonden door een restaurateur bij een Engelse antiquair en werd vorig jaar teruggekocht door de vrienden van de abdij.

Sinds mijn eerste bezoek aan de abdij, twee jaar geleden op Open Monumentendag, ben ik een overtuigde vriend van de abdij. Dit prachtig stuk erfgoed op enkele stappen van het centrum van Leuven moet zeker bewaard blijven voor het nageslacht. En als ik daaraan een steentje kan bijdragen door ocharme 15 euro lidgeld per jaar te betalen en wat kerstkaarten te kopen, dan doe ik dat graag.

Het was wel opvallend dat mijn vriend en ik zowat de enige twintigers in het gezelschap waren. Het merendeel van de vrienden van de Abdij bestaat uit grijzende gepensioneerden met een voorliefde voor religieuze kunst. We vielen wel op tussen dit publiek: twee mensen die nog al hun haar hadden en geen spoortje grijs vertoonden. Jammer dat niet meer jonge mensen zich interesseren voor het behoud van ons cultureel erfgoed. Misschien zijn jongeren zich gewoon niet bewust van de problemen rond het beheer en behoud van erfgoed en dan specifiek religieuze kunst? Of misschien hebben ze het gewoon te druk? Wie zal het zeggen?

Het programma van de feestelijke inhuldiging van het glasraam bestond uit een heel interessante voordracht over het productieproces van zo’n glasraam en twee keer een half uur gitaarspel. Ik moet ook beslist even reclame maken voor trio 18, een gitaartrio bestaande uit Freddy Duffeleer, Eddy Peremans en Hilde Raeymaekers. Drie voortreffelijke muzikanten die duidelijk met plezier spelen. Vooral het stuk opgevoerd met twee personen op één gitaar kon op hartelijk gelach uit de zaal rekenen. Schitterende muziek, geweldige muzikanten mét gevoel voor humor. Een gouden combinatie.

Na het optreden en de voordracht kregen we dan eindelijk het glaspaneel zelf te zien. Het paneel was erg mooi gerestaureerd. Enkel als je van dichtbij keek, kon je de plekken zien waar de scherven met hars aan mekaar bevestigd waren (een omkeerbaar proces). Hopelijk lukt het om in de toekomst meer panelen terug te halen naar de abdij van ‘t Park. Zo’n glasraam komt pas ten volle tot zijn recht op de plaats waarvoor het oorspronkelijk bedoeld was.

De eerste sneeuwval van de winter

En waar zitten wij? Ergens tussen Grobbendonk en Leuven, dodelijk vermoeid en met een pijnlijk hoofd van vier uur kwissen voor het goede doel (lees: voor het wielerclubje van de broer van mijn vriend). Nu, al goed dat we heelhuids thuis geraakt zijn. Alleen jammer dat we nu keihard stinken naar de rook. Bah bah bah. En nog douchen voordat ik in bed kruip, zie ik niet meer zitten. Het zal nu al afzien worden, morgen in de tekenles.

Banaliteit

Misschien ligt het aan het gure weer buiten, aan de korte dagen, de kille nachten, de examens die bijna weer voor de deur staan, maar ik heb de laatste tijd weer enorm veel last van het alom bekende “is dit het nu?”-gevoel. Ik geraak maar niet gewend aan het werkmensleven en het vroege opstaan. Ik heb niet het gevoel dat ik mij volledig kan uitleven in mijn job. Het duurt nog een half jaar voordat we in ons appartement kunnen en onze huidige verblijfplaats begint mij door het nijpend gebrek aan plaats aardig op mijn zenuwen te werken.

Als ik vanop een afstand naar mijn leven kijk, kan ik niet tevreden zijn. Ik heb zo het gevoel dat ik in niets écht uitblink, dat er mij op deze aardkloot geen bijzondere talenten zijn gegeven, of het moest het talent zijn alles een beetje te kunnen. En dat terwijl ik veel liever zou excelleren in één ding. Misschien dat ik daarom nog steeds op zoek ben naar een échte passie en ik honderd en één dingen tegelijkertijd doe. Helaas lukt het mij niet om die échte passie te vinden.

En dan die examens die als een grote donderwolk boven mijn hoofd hangen. En ja, ik weet het allemaal best wel. Ik mag niet klagen. Ik heb het goed. Een goed betaalde job die voldoende werkzekerheid biedt, een knappe en lieve vriend, binnenkort een eigen appartement. En die examens daar kies ik helemaal zelf voor, niemand dwingt mij om voor dat tweede diploma te gaan.

En toch knaagt het. Mijn vriend zegt dat ik nooit tevreden ben en misschien is dat ook wel zo. Van zodra ik iets bereikt heb, wil ik alweer iets anders. En datgene waarna ik zo gestreefd heb, wordt zo snel een verworvenheid dat ik er maar vijf minuten blij om kan zijn. En dan, hup, op naar het volgende. Hoger, sneller, beter.

Alleen heb ik niet het gevoel dat ik vooruit kom. Integendeel, ik vind dat ik ter plaatse trappel. Dat mijn leven niet boven de grauwe middenmaat uitsteekt. Dat ik de dromen die ik als kind had, nooit zal kunnen realiseren. Dat mijn leven één aaneenschakeling van banaliteiten is.

Tja, het zal het weer wel zijn, zeker?