Misschien ligt het aan het gure weer buiten, aan de korte dagen, de kille nachten, de examens die bijna weer voor de deur staan, maar ik heb de laatste tijd weer enorm veel last van het alom bekende “is dit het nu?”-gevoel. Ik geraak maar niet gewend aan het werkmensleven en het vroege opstaan. Ik heb niet het gevoel dat ik mij volledig kan uitleven in mijn job. Het duurt nog een half jaar voordat we in ons appartement kunnen en onze huidige verblijfplaats begint mij door het nijpend gebrek aan plaats aardig op mijn zenuwen te werken.
Als ik vanop een afstand naar mijn leven kijk, kan ik niet tevreden zijn. Ik heb zo het gevoel dat ik in niets écht uitblink, dat er mij op deze aardkloot geen bijzondere talenten zijn gegeven, of het moest het talent zijn alles een beetje te kunnen. En dat terwijl ik veel liever zou excelleren in één ding. Misschien dat ik daarom nog steeds op zoek ben naar een échte passie en ik honderd en één dingen tegelijkertijd doe. Helaas lukt het mij niet om die échte passie te vinden.
En dan die examens die als een grote donderwolk boven mijn hoofd hangen. En ja, ik weet het allemaal best wel. Ik mag niet klagen. Ik heb het goed. Een goed betaalde job die voldoende werkzekerheid biedt, een knappe en lieve vriend, binnenkort een eigen appartement. En die examens daar kies ik helemaal zelf voor, niemand dwingt mij om voor dat tweede diploma te gaan.
En toch knaagt het. Mijn vriend zegt dat ik nooit tevreden ben en misschien is dat ook wel zo. Van zodra ik iets bereikt heb, wil ik alweer iets anders. En datgene waarna ik zo gestreefd heb, wordt zo snel een verworvenheid dat ik er maar vijf minuten blij om kan zijn. En dan, hup, op naar het volgende. Hoger, sneller, beter.
Alleen heb ik niet het gevoel dat ik vooruit kom. Integendeel, ik vind dat ik ter plaatse trappel. Dat mijn leven niet boven de grauwe middenmaat uitsteekt. Dat ik de dromen die ik als kind had, nooit zal kunnen realiseren. Dat mijn leven één aaneenschakeling van banaliteiten is.
Tja, het zal het weer wel zijn, zeker?