Vandaag hebben we portretten getekend, maar daar wil ik het niet over hebben (wegens het portretrecht kan ik toch geen foto van die tekeningen online zetten).
Tijdens de pauze ben ik in gesprek geraakt met mijn medestudentje L en dit gesprek heeft een gevoelige snaar geraakt. Het gesprek was onschuldig genoeg begonnen: over gestolen fietsen en fratsen tijdens de studententijd (o.a. van L’s kinderen). En ja, toen vroeg ik natuurlijk hoeveel kinderen L had en wat ze juist deden. Vier kinderen waarvan er twee hun universitaire carrière al beëindigd hadden en er twee nog in het middelbaar zaten.
Dus ik (nietsvermoedend): “Goh, da’s wel een groot leeftijdsverschil tussen de twee oudsten en de twee jongsten.” Waarop L het verhaal vertelt van haar derde kindje, vijf maanden oud toen het aan wiegendood stierf. En de twee miskramen die ze daarna had gekregen en het zwarte gat waarin ze na de dood van haar kindje (gestorven de dag na het doopsel) gevallen was.
En toen besefte ik maar weer eens dat ik weinig redenen tot klagen heb. Dat ik, buiten de gezondheidstoestand van mijn moeder, van de meeste grote tegenslagen gespaard ben gebleven. Nog nooit is er iemand in mijn naaste omgeving overleden en alhoewel ik natuurlijk besef dat niemand het eeuwige leven heeft, hoop ik dat dit nog een tijd zo mag blijven.